Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2338/GA, 28 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:28-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2338/GA

betreft: [klager] datum: 28 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om incidenteel begeleid verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de directeur bij zijn afwijzing ten onrechte niet de mogelijkheid heeft overwogen dat klager zou kunnen bijdragen in de kosten van de extra benodigde beveiliging als geëist door de advocaat-generaal (AG). Daarnaast had de
directeur het advies van de AG niet zonder meer mogen overnemen nu dit onvoldoende is onderbouwd. Daarin is niet aangegeven wat de gronden voor dat aangenomen vluchtgevaar zijn terwijl klager eerder zonder extra beveiliging het ziekenhuis heeft mogen
bezoeken en daarbij geen problemen zijn ontstaan. De lange duur van de aan klager opgelegde gevangenisstraf had geen grond mogen zijn voor de afwijzing omdat in andere gelijksoortige gevallen wel incidenteel verlof wordt verleend. Klager is van mening
dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Klager is van mening dat er wel degelijk sprake is van een medische noodzaak voor het verlof. Die reden heeft hij ook duidelijk aangegeven, te weten een bezoek aan zijn echtgenote en pasgeboren
kind na de bevalling. Voor zover de directeur heeft aangevoerd dat klager de mogelijkheid heeft gekregen voor extra bezoek zonder toezicht (BZT), gaat de directeur er aan voorbij dat klager al recht heeft op twee keer per maand BZT en hier dus
feitelijk
sprake is van een ‘koekje uit eigen doos’.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De AG bij het ressortsparket te Arnhem heeft aangegeven dat klager als vluchtgevaarlijk dient te worden aangemerkt. Die grond is tijdens klagers voorlopige hechtenis steeds door respectievelijk de rechtbank en het gerechtshof gehanteerd. Het enkele
tijdsverloop maakt niet dat die grond nu niet meer zou bestaan. Indien – tegen het uitdrukkelijke advies van de AG in – alsnog incidenteel verlof zou worden toegestaan, dan dient de beveiliging zondanig te worden geregeld dat ontvluchting wordt
uitgesloten.
Het multidisciplinaire overleg van de locatie Norgerhaven heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofverlening.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 18 jaar met aftrek. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 31 augustus 2018.

Vastgesteld kan worden dat klager is veroordeeld tot een lange vrijheidsstraf. De AG heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlening van incidenteel verlof in verband met het aanwezige vluchtgevaar. Dat vluchtgevaar staat overigens niet vermeld
op de registratiekaart van klager, terwijl gesteld noch aannemelijk is geworden dat klager voorkomt op de lijst van gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico (de GVM-lijst). Nu dat vluchtgevaar, buiten de aanwezigheid van een
executie-indicator, onvoldoende aannemelijk is geworden om als zelfstandige grond te dienen voor een afwijzing van een verzoek om incidenteel (begeleid) verlof, moet worden bezien of de overige door de directeur aangevoerde gronden die afwijzing wel
zouden kunnen dragen. De enkele omstandigheid dat klager tot een lange gevangenisstraf is veroordeeld kan die afwijzing niet dragen, nu dit wettelijk gezien geen beletsel behoeft te zijn voor het verlenen van incidenteel begeleid verlof. Resteert de
vraag of het door klager aangevoerde doel voor dat verlof een toekenning van incidenteel begeleid verlof kan rechtvaardigen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat het geval. Op grond van art. 26 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner en het
pasgeboren
kind. Blijkens de toelichting van de directeur was er geen medische noodzaak voor het bezoek noch van een zwaarwegend belang bij klager. Bij gebreke van een nadere feitelijke onderbouwing van die stellingen, moet dat standpunt van de directeur
onvoldoende aannemelijk worden geacht. Een en ander in onderling en samenhang beziend komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van de directeur is genomen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen. De uitspraak van de
beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven, het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd.
Aan de directeur zal niet worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Die beslissing zou immers, gelet op het bepaalde in art. 26, tweede lid, van de Regeling, niet meer kunnen leiden tot de toekenning van incidenteel verlof op gronden als
verzocht. Medische complicaties zijn niet aannemelijk zijn geworden en de bevalling heeft zich langer dan veertien dagen geleden voorgedaan.

De beroepscommissie acht, nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 25,=.

4. De Uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven