Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1836/TA, 22 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Activiteiten  v

Uitspraak

nummer: 11/1836/TA

betreft: [klager] datum: 22 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Pompestichting, locatie Vught, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 9 juni 2011 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is klager via een daartoe geopend celluik in zijn afzonderingscel gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens, en zijn namens het
hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord [...], juridisch medewerker, en [...], zorgmanager bij de inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep van belang, de schending van het recht op luchten.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en nog geen tegemoetkoming toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De wet bepaalt niet de feitelijke plek waar het luchten plaatsvindt, geeft daar geen duidelijkheid over. Verwezen wordt naar de uitspraak nummer 10/20/GA van 26 maart 2010 waarin de beroepscommissie heeft geoordeeld dat een verblijf in een ruimte met
volledig geopende bovenkant kan worden aangemerkt als verblijf in de buitenlucht.
De buitenruimte, patio, waarin gelucht wordt is vijf bij acht meter, volledig ommuurd en volledig geopend aan de bovenzijde die is overdekt met een open raster.
Klager bevindt zich op een afdeling voor zeer intensieve specialistische zorg, een afdeling als bedoeld in artikel 32 Bvt, waar longstay-patiënten verblijven die extreem vlucht- en beheersgevaarlijk zijn en die de zogenaamde sterretjesstatus hebben.
Het raster is aangebracht om ontvluchting te voorkomen en om te voorkomen dat verpleegden van andere afdelingen voorwerpen in de buitenruimte kunnen gooien.
De European Prison Rules (verder: EPR), waarnaar de beklagcommissie verwijst, hebben het karakter van aanbevelingen. Klager wordt een verblijf in ‘open air’ geboden.
Voldaan wordt aan alle wettelijke eisen.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager wordt geen zuurstof onthouden, maar de ruimte is naargeestig en daardoor maakt klager er niet of nauwelijks gebruik van. Hij ziet de lucht alleen door een fijnmazig raster en ziet verder alleen grauwe muren, hetgeen hem het gevoel geeft niet
buiten te zijn. De ruimte is niet geschikt om in te lopen, laat staan te rennen, hetgeen ook anders is dan bij patio’s of luchtplaatsen op andere locaties.
De ruimte is niet vergelijkbaar met een ruimte met een volledig geopende bovenkant zodat de vergelijking van de inrichting niet opgaat. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie nummer 11/2792/GA. Ook bij een verblijf in de onderhavige
ruimte is geen sprake van een verblijf in de buitenlucht. Er is geen relevante wisselwerking met de open lucht.
Het luchten in de ruimte voldoet niet aan de norm van artikel 43, tweede lid, van de Bvt en die van artikel 27.1 van de EPR, en evenmin aan de eisen die, gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) en de
rapporten van de ‘European Committee for the prevention of Torture’ (hierna: CPT), daaraan op grond van artikel 3 van het EVRM gesteld mogen worden. In een aantal uitspraken van het EHRM en in de rapporten van de CPT blijkt dat het recht op luchten, in
de termen van het EHRM en CPT genoemd: daily ‘outdoor walks’, ‘outdoor exercise’ en ‘exercice in the open air’ als een belangrijk basisrecht wordt gezien. Sprake moet zijn van een buitenverblijf en ook moet de gedetineerde lichaamsbeweging kunnen
krijgen tijdens het luchten. Verwezen wordt naar ‘Poltoratskiy tegen Oekraïne’, ‘Mathew tegen Nederland’ en ‘Nazarenko tegen Oekraïne’. Een afschrift van een algemeen rapport van de CPT wordt overgelegd. Onder punt 48 wordt het basisrecht op ‘exercise
in the open air’ verwoord. Voorts wordt een afschrift van relevante pagina’s van een CPT-rapport over Noorwegen overgelegd.
De ruimte, waarin klager moet luchten, is nogal klein en is niet geschikt voor wandelingen of lichamelijke oefeningen. Hij heeft geen zicht op de lucht in zijn geheel, geen enkel uitzicht op de open lucht. Gezien het feit dat aan drie kanten dichte,
ononderbroken muren zijn geplaatst en het zicht op de hemel wordt beperkt door het raster aan de bovenkant van de ruimte, kan niet worden volgehouden dat klager, als hij hier lucht, buiten (‘outdoor’) komt.

De beroepscommissie heeft vervolgens in aanwezigheid van klagers raadsvrouw en de vertegenwoordigers van het hoofd van de inrichting de luchtruimte bezocht en waargenomen dat de hele bovenkant uit een raster bestaat, dat uitzicht geeft op de
buitenlucht, en dat door het raster geplaatst aan de bovenkant van de kopse muur de lucht kan worden waargenomen, alsook dat aannemelijk is dat de ruimte een oppervlakte heeft van vijf bij acht meter, zoals door het hoofd van de inrichting is gesteld.

3. De beoordeling
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan, mede gelet op de uitspraak van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Pbw nummer 10/20/GA d.d. 26 maart 2010, het verblijf in een luchtruimte met open bovenkant in beginsel worden
aangemerkt als een verblijf in de buitenlucht.

Voor wat betreft de overweging van de beklagcommissie dat het verblijf van klager in de luchtruimte niet zou voldoen aan artikel 27.1 van de EPR stelt de beroepscommissie vast dat de EPR enkel internationale aanbevelingen inhouden, die de status hebben
van zogenaamde soft law en de tot onverbindendheid van nationale regels leidende rechtskracht missen.

Door de beroepscommissie is ter plaatse waargenomen dat in de luchtruimte daadwerkelijk contact met de open lucht wordt ervaren en er vanuit de luchtruimte zicht is op de open lucht. Voorts heeft de luchtruimte een oppervlakte van circa 40 m2.
Dit maakt dat de beroepscommissie van oordeel is dat een verblijf in deze ruimte kan worden aangemerkt als een verblijf in de buitenlucht als bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Bvt. Voorts is niet gebleken dat de luchtruimte niet zou voldoen aan
andere daarvoor geldende regels.

Overigens is de luchtruimte die door de beklagcommissie als een ‘beklemmende setting’ werd beschreven inmiddels voorzien van tuinmeubilair en decoratiemateriaal, waardoor de sfeer in de ruimte aanzienlijk is verbeterd.

Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven