nummer: 11/3182/GA en 11/3127/GA
betreft: [klager] datum: 21 februari 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein,
gericht tegen een uitspraak van 15 september 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Nieuwegein, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
en van een bij de Raad ingekomen beroepschrift van klager, gericht tegen de hiervoor vermelde beslissing van de beklagrechter, voor zover daarin is bepaald dat aan klager ter zake van het gegrondverklaarde beklag géén tegemoetkoming wordt toegekend,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.D. Kurz, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het in de verblijfsruimte aantreffen van een brief, gericht aan een niet bestaand
advocatenkantoor, welk brief – na controle – bleek te zijn bestemd voor een vertegenwoordiger van de media.
De beklagrechter heeft het beklag in zoverre gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en bepaald dat aan klager géén tegemoetkoming wordt toegekend.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft het beklag ten onrechte gegrond verklaard. Voordat de betreffende brief inhoudelijk werd gecontroleerd, stond voor de directeur vast dat deze brief gericht was aan een vertegenwoordiger van de pers. Het betrof in dit geval geen
advocatenpost. Buiten geprivilegieerde poststukken mogen andere poststukken op de inhoud worden gecontroleerd. De betreffende enveloppe is in het bijzijn van klager geopend. Er was verdenking gerezen dat
hier géén sprake was van een brief, gericht aan een geprivilegieerd persoon. De brief was immers gericht aan een niet bestaand advocatenkantoor.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De betreffende brief is niet aan de post aangeboden maar lag in een gesloten enveloppe in klagers verblijfsruimte. Die brief is vervolgens door het personeel buiten klagers aanwezigheid geopend. Daarna is de brief nogmaals, dit keer in klagers
aanwezigheid, geopend. Hem is toen te kennen gegeven dat hij die brief niet mocht verzenden en zeker niet op die manier. Klager was nog niet van plan om die brief te verzenden. Het betrof een conceptbrief. Bij de adressering stond nog geen straat of
postcode vermeld. Mogelijk kan er in dit kader gesproken worden van voorbereidingshandelingen, er is echter nog nauwelijks een begin van uitvoering geweest. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de directeur die brief niet buiten klagers aanwezigheid
had mogen controleren. Klager is van mening dat hem daarvoor ook een tegemoetkoming had moeten worden toegekend. Klager had redenen om met de media in contact te treden. Er was sprake van het overlijden van een medegedetineerde en hij wist van
onzorgvuldig handelen van het personeel. Klager trad feitelijk op als klokkenluider. Hij wist ook dat hij nooit toestemming van de directeur zou krijgen om met de media in contact te treden. Daarom was hij voornemens het op deze manier te doen. Klager
is daarom van mening dat disciplinaire straf ten onrechte is opgelegd. In dit geval had ook een tegemoetkoming behoren te worden toegekend. Klager had eerder ook al contact met een vertegenwoordiger van de media gehad via de telefoon. Hij wist toen
niet
dat dit zonder toestemming niet was toegestaan.
3. De beoordeling
Contact met (vertegenwoordigers van) de media is voor een gedetineerde enkel toegelaten met instemming van de directeur. Voldoende aannemelijk is, mede gelet op hetgeen daaromtrent door klager ter zitting van de beroepscommissie naar voren is gebracht,
dat klager zonder toestemming van de directeur contact heeft gezocht met een vertegenwoordiger van de media. Ook is voldoende aannemelijk dat klager heeft getracht het toezicht op dergelijke contacten te omzeilen door (een poging) tot misleiding van de
medewerkers van de inrichting. Die misleiding bestond er in dat klager het deed voorkomen alsof het een brief aan een advocaat betrof. Nu zulks evident niet het geval was, kan in het midden blijven of de brief in het bijzijn van klager is geopend. Nu
de
disciplinaire straf is opgelegd naar aanleiding van die poging tot misleiding, kan die beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De uitspraak van de
beklagcommissie kan daarom – voor zover in beroep aan de orde – niet in stand blijven en het beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
Nu het beklag alsnog ongegrond zal worden verklaard is er geen aanleiding meer voor de toekenning van een (financiële) tegemoetkoming aan klager. Het beroep van klager zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van klager ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.M.L. Pattijn MSM en mr. P.A.M. Mevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 februari 2012
secretaris voorzitter