Nummer: 11/4071/GB
Betreft: [klager] datum: 16 februari 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Schuurman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 8 november 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 15 mei 2010 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel. Op 16 maart 2011 is hij geplaatst in de gevangenis van de locatie Zwolle Zuid 1, waar een regime van algehele
gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft volgens klager ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd dat klager een te groot strafrestant heeft om te worden overgeplaatst naar een b.b.i.
aangezien voor overplaatsing naar een b.b.i. het strafrestant niet langer mag zijn dan 18 maanden en de einddatum van klagers detentie is gesteld op 11 mei 2015. Volgens klager is de einddatum van zijn detentie 4 mei 2012, omdat dat de einddatum is van
zijn gevangenisstraf. Aansluitend zal drie jaar lijfsdwang ten uitvoer worden gelegd, maar dit telt volgens jurisprudentie van de beroepscommissie niet mee voor de bepaling van het strafrestant. Klager wil graag worden overgeplaatst naar een b.b.i.,
omdat hij bij zijn gezin wil zijn. Zijn jongste dochter van 8 jaar en zijn autistische dochter van 22 jaar hebben hun vader hard nodig. Daarnaast is klager 62 jaar en is het zwaar voor hem om gedetineerd te zijn. Hij heeft geen geweldsdelicten gepleegd
en is evenmin als vluchtgevaarlijk bestempeld. In een nadere reactie is namens klager verder aangevoerd dat de ontnemingsvordering door de verkoop van in beslag genomen goederen is gedaald. Dat, zoals de selectiefunctionaris stelt, het risico bestaat
dat klager zich aan detentie zal onttrekken, is niet juist. Klager heeft zich nooit onttrokken aan detentie of onvindbaar gemaakt voor justitie. Hij heeft inderdaad eerder in het buitenland verbleven, maar dit was voor het ophalen van een boot. Niets
wijst erop dat klager zijn straf wil ontlopen. Dat hij na de ontneminsgszaak even uit het zicht is geweest, doet daaraan niet af. Hij was namelijk niet op de hoogte van het vonnis. Hij is altijd teruggekeerd van verloven. Het is onvoorstelbaar dat
klager, gelet op de band met zijn familie, uit Nederland weg zou gaan. Ten slotte voert klager aan dat wordt getwijfeld aan het negatieve advies van het Gerechtshof te Leeuwarden en de vraag rijst of dit advies wel bestaat.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. In de bestreden beslissing is aangegeven dat de einddatum van klagers detentie is gesteld op 11 mei 2015 zodat het strafrestant te lang is om in aanmerking te
komen voor plaatsing in een b.b.i. In de reactie op het beroepschrift heeft de selectiefunctionaris aangegeven dat de beslissing niet geheel juist is omdat de lijfsdwang niet meetelt bij de bepaling van het strafrestant, maar klager desondanks niet in
aanmerking komt voor overplaatsing naar een b.b.i. In het selectieadvies van de directeur van de locatie Zwolle Zuid 1 staat namelijk vermeld dat het Gerechtshof te Leeuwarden klagers verzoek om een ontnemingsvordering te verminderen dan wel kwijt te
schelden heeft afgewezen. Klager heeft geweigerd inzicht te geven in zijn financiële situatie en heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt over voldoende middelen te beschikken om de ontnemingsvordering te voldoen. Aansluitend aan klagers gevangenisstraf
zal derhalve lijfsdwang worden toegepast. Dit is van belang voor klagers detentiefasering. Klager heeft zich eerder onvindbaar gemaakt voor justitie en heeft in het buitenland verbleven alwaar hij nieuwe illegale activiteiten heeft ontplooid. Hij is
veroordeeld voor het smokkelen van softdrugs en het aannemen van een valse identiteit. Gevreesd wordt dan ook dat klager zal proberen zich te onttrekken aan detentie. Verblijf in een b.b.i. met regimaire verloven strookt volgens het Hof niet met de
bedoeling van lijfsdwang en er bestaat een te groot gevaar dat klager zich zal onttrekken aan detentie, zodat het Hof negatief adviseert ten aanzien van overplaatsing naar een b.b.i. Gelet hierop is klager volgens de selectiefunctionaris derhalve
ongeschikt voor overplaatsing naar een b.b.i. De kans dat klager zich zal onttrekken aan detentie is te groot, vooral omdat hij in het verleden heeft laten zien niet de intentie te hebben om detentie te willen ondergaan.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. Klager ondergaat thans een vrijheidsbenemende straf. Blijkens de zich bij de stukken bevindende registratiekaart is de datum van klagers voorwaardelijke invrijheidsstelling 4 mei 2012. Aansluitend dient klager in het kader van artikel 577c van
het Wetboek van Strafvordering (Sv) lijfsdwang te ondergaan van in totaal 1095 dagen. Voor de bepaling van het strafrestant wordt de op grond van artikel 577c Sv bevolen lijfsdwang niet meegeteld. Derhalve is de enkele omstandigheid dat klager na
afloop
van zijn gevangenisstraf lijfsdwang dient te ondergaan dan ook onvoldoende voor het oordeel dat klager niet in aanmerking komt voor detentiefasering. Het voorgaande neemt echter niet weg dat het feit dat de lijfsdwang moet worden ondergaan een rol kan
spelen bij de motivering van beslissingen om klager niet in aanmerking te laten komen voor detentiefasering. Mede gelet op de omstandigheid dat klager eerder een valse identiteit heeft aangenomen en onvindbaar is geweest voor justitie, heeft de
selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen beslissen dat het risico dat klager zich zal onttrekken aan detentie te groot is voor overplaatsing naar een b.b.i. Derhalve kan de op de onder 3.2. genoemde gronden gebaseerde beslissing van de
selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in
tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 16 februari 2012
secretaris voorzitter