Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2122/GA, 13 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2122/GA

betreft: [klager] datum: 13 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

gericht tegen een uitspraak van 21 juni 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 november 2011, gehouden in de p.i. Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i., gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Naar aanleiding van het onderzoek ter zitting heeft de beroepscommissie de directeur van de p.i. Grave om nadere inlichtingen verzocht met betrekking tot de ontvangst in de p.i. Grave van de aan klager toebehorende goederen. Bij brief van 9 januari
2011
heeft de directeur van de p.i. Grave nadere inlichtingen verstrekt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de vermissing van goederen bij gelegenheid van een overplaatsing vanuit de p.i. Vught naar de p.i. Grave.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 100,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klagers verblijfsruimte is door het personeel ontruimd. Daarvan is een ontruimingsverslag gemaakt. Vervolgens zijn de goederen overgedragen aan de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) om te worden overgebracht naar de p.i. Grave. De directeur kan
zich,
gelet op het moment van indienen van het klaagschrift voorstellen dat klager ongeduldig was en beklag heeft ingediend in plaats van even af te wachten of hij de goederen alsnog zou ontvangen. De directeur zal bij de p.i. Grave navraag doen naar de
kopie
van de Transportbon, welke daar voor ontvangst door de inrichting zou moeten zijn ondertekend. De directeur zal de beroepscommissie daarover nader inlichten.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Bij het vervoer van goederen bij een overplaatsing naar een andere inrichting is de directeur van de zendende inrichting verantwoordelijk voor die goederen tot het moment dat door de ontvangende inrichting voor ontvangst is getekend. Vast staat dat
goederen van klager vanuit de p.i. Vught bij DV&O zijn aangeboden voor vervoer naar de p.i. Grave. Uit de nader opgevraagde inlichtingen van de directeur van de p.i. Grave komt naar voren dat de door de p.i. Vught verzonden goederen in Grave zijn
ontvangen en dat daar voor ontvangst daarvan is getekend.

Gelet daarop kan de bestreden uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven. De beklagcommissie had het klaagschrift moeten doorzenden naar de beklagcommissie bij de p.i. Grave, waar voor ontvangst van de goederen was getekend. Nu dat niet is
gebeurd zou de beroepscommissie dit alsnog kunnen doen. De beroepscommissie zal evenwel, gelet op de inmiddels verstreken tijd tussen het indienen van het klaagschrift en de behandeling daarvan door de beroepscommissie, het beklag zelf afdoen en
verstaan als zijnde gericht tegen een beslissing van de directeur van de p.i. Grave. De omstandigheid dat de directeur van de p.i. Vught heeft aangegeven zich, indien de beroepscommissie de vermissing aan de directeur van de p.i. Vught aanrekent, niet
aan haar verantwoordelijkheid daarvoor te willen onttrekken, maakt dit niet anders.

Met betrekking tot de gestelde vermissing van klagers goederen staat vast dat klagers verblijfsruimte op 18 april 2011 is ontruimd door twee personeelsleden, die daarvan een ontruimingsverslag hebben gemaakt dat door hen beiden is ondertekend. De
goederen zijn vervolgens bij DV&O ter verzending aangeboden in drie dozen. Uit de bijbehorende vrachtbrief kan worden opgemaakt dat die dozen op 18 april door de chauffeur van DV&O in ontvangst zijn genomen en dat voor de ontvangst daarvan door een
medewerker van de p.i. Grave is getekend op een onbekend moment.

Nu verzoeker bij de aankomst van de goederen in de p.i. Grave niet in de gelegenheid is gesteld om direct de inhoud van de dozen die waren verzonden door de p.i. Vught te controleren, moet de verantwoordelijkheid voor de vermissing van een aantal
goederen – zo daar sprake van is – worden toegerekend aan de directeur van de p.i. Grave. Dit geldt met name nu de goederen buiten aanwezigheid van klager in Vught zijn ingepakt. De beroepscommissie acht, gelet op het ontruimingsverslag en de nadere
verklaring van de directeur voldoende aannemelijk geworden dat een aantal aan klager toebehorende goederen bij gelegenheid van het vervoer van de p.i. Vught naar de p.i. Grave in het ongerede zijn geraakt. Met name acht de beroepscommissie aannemelijk
dat twee trainingsbroeken, een computerspel en aankopen uit de inrichtingswinkel vermist worden. Klager heeft weliswaar aangegeven dat hij ook sportschoenen zou missen, maar die zijn niet in klagers cel aangetroffen bij de celontruiming. Voor de
vermissing daarvan kan de directeur niet aansprakelijk worden gehouden. Gelet daarop dient het beklag gegrond te worden verklaard.
Hetgeen door klager tegenover medewerkers van de p.i. Grave is gemeld over een mogelijk kwijt maken van goederen in de p.i. Vught, maakt dit oordeel niet anders.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan, gelet op de aard en geschatte waarde van de goederen die als vermist kunnen worden aangemerkt, vaststellen op € 100,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter bij de p.i. Vught en verklaart het beklag – dat wordt verstaan als zijnde gericht tegen een beslissing van de directeur van de p.i. Grave – gegrond. Zij stelt vast dat aan klager een
tegemoetkoming toekomt ter hoogte van € 100,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven