Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2308/TA, 13 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2308/TA

betreft: [klager] datum: 13 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 juli 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is gehoord [...], juridisch medewerker bij FPC Dr. S. van Mesdag. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij
daarvan geen gebruik gemaakt. In verband met de grote afstand van de inrichting naar de p.i. Vught, heeft hij verzocht hem rogatoir te horen. Dit verzoek is ondersteund door zijn raadsvrouw, mr. S. Marjanovic, die hem verder in deze procedure niet zal
bijstaan. Per fax van 5 december 2011 is klager in de gelegenheid gesteld zijn verzoek schriftelijk te onderbouwen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het toedienen van dwangmedicatie.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is zonder medicijnen niet gevaarlijk voor anderen. Zonder dwangmedicatie heeft klager geen reden om een ‘medicijnman’ of ‘apostel’ van de psychiatrie
aan te vallen. De stelling van de psychiaters dat zonder adequate antipsychotische medicatie er directe delictrisico’s ontstaan, is niet bewezen. Klager heeft zich van 1 januari 1965 tot 22 april 1995 zonder medicijnen en zonder strafblad staande
gehouden. Hij heeft in die periode geen delicten gepleegd. Evenmin was er sprake van een zelfmoordpoging of alcohol- of drugprobleem. Op 19 mei 1995 heeft alleen een psychiater klager kunnen provoceren tot geweld. Klager heeft hem met een mes gestoken,
omdat hij voornemens was klager dwangmedicatie toe te dienen. Door dwangmedicatie onstaat er geen veilige situatie. Dwangmedicatie vormt in het geval van klager een directe provocatie tot geweld. Verder veroorzaken de medicijnen ernstige en dodelijke
ongelukken in het verkeer. De medicijnen veroorzaken namelijk duizelingen. Klager is eerder getroffen door een duizeling en heeft daardoor een ongeluk gehad in het verkeer. Het verblijf van klager in Heiloo was onhoudbaar vanwege de dreiging van een
verkeersongeluk. Klager is boos op de psychiater, die het bijna op een verkeersongeluk heeft laten aankomen. Als klager in reactie daarop een dreigende uitspraak doet richting de psychiater, wordt er wel ingegrepen. Als de inrichting stopt met
dwangmedicatie zal klager de vijandelijkheden richting de psychiater stoppen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft als diagnose schizofrenie van het paranoïde type. Klager is een oudere man, die zich tijdens zijn leven moeilijk
staande heeft kunnen houden. Klager heeft de overtuiging dat medicijnen gevaarlijk voor hem zijn. Dit heeft ook geleid tot zijn indexdelict, waarbij hij zijn behandelend psychiater met een mes heeft gestoken. Vanaf klagers opname in de inrichting in
2000 is hij moeilijk hanteerbaar. Daarbij toont hij veel agressie. Klager heeft eerder een dwangmedicatietraject doorlopen. Nadat de dwangmedicatie is gestopt, toonde klager weer delictgerelateerd gedrag. In 2009 is klager overgeplaatst naar de FPA te
Heiloo, doch hij hield zich niet aan de afspraken. Uiteindelijk, in 2010, is besloten hem terug te plaatsen naar de inrichting. Klager wilde zijn medicatie snel afbouwen en werkte niet mee aan een onderzoek. Vanaf dat moment is het bergafwaarts gegaan
met klager. Hij werd steeds dreigender en uiteindelijk is besloten tot een dwangtraject. De dreiging blijft aanwezig en daarom is dwangmedicatie nog steeds noodzakelijk. Klager reageert door de Risperdal iets minder reactief, maar nog steeds dreigend.
De casus is recent voorgelegd aan een externe psychiater. De inrichting kijkt serieus of voortzetting van de dwangmedicatie nog steeds nodig is. Vanwege plotseling toenemend dreigend gedrag is besloten klager over te plaatsen naar de ICU van de
inrichting. De toediening van dwangmedicatie wordt tweewekelijks in een interne commissie besproken. Er is een verpleeg- en behandelplan waar dwangmedicatie onderdeel van uitmaakt. Helaas is een dagbehandeling onder deze omstandigheden niet mogelijk.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn beroep, teneinde hem rogatoir te horen in FPC Dr. S. van Mesdag. Klager stelt dat hij in verband met de grote afstand de reis naar de zitting van de beroepscommissie in de p.i. Vught niet
kan maken. Klager is in de gelegenheid gesteld zijn verzoek schriftelijk toe te lichten, maar heeft zijn verzoek verder niet toegelicht of onderbouwd met medische stukken. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Zij gaat er daarbij vanuit dat de schriftelijke mededeling van de beslissing van 29 maart 2011 ook aan klager is uitgereikt.
Het
hoofd van de inrichting heeft kunnen aannemen dat de toediening van dwangmedicatie volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen. Op grond van de stukken constateert de
beroepscommissie dat aan de (formele) vereisten voor toediening is voldaan. De toediening van dwangmedicatie maakt onderdeel uit van het behandel- en verpleegplan. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 13 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven