Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/3334/TA, 14 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/3334/TA

betreft: [klager] datum: 14 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. F.P. Holthuis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 oktober 2011 van de beklagcommissie bij het FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. F.P. Holthuis om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet doorgaan van verlof.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De gronden van het beroep zijn dezelfde als de gronden die ten grondslag lagen aan het klaagschrift. Ten aanzien van de ontvankelijkheid stelt klager dat zijn verlof niet is doorgegaan ten gevolge van een omstandigheid die buiten zijn invloedssfeer
valt, te weten een gebrekkige communicatie tussen en onzorgvuldigheid van het personeel van de inrichting. Blijkens de reactie van de inrichting is het door klager gestelde in ieder geval niet weersproken. Men stelt, ongemotiveerd, dat het aan klagers
gedrag ten opzichte van het sociotherapeutisch team te wijten is dat het verlof geen doorgang kon vinden. Als dergelijke zaken ongetoetst blijven bestaat het risico op een ongeremde uitval van verloven. Klager vindt dat het tijd wordt dat de
beroepscommissie openingen creëert om dergelijke onregelmatigheden te toetsen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de MvT op artikel 50 Bvt staat: ‘Een te sterke juridisering van het verlofbeleid kan schadelijk zijn voor het verplegingsproces. Het openstellen van beroep tegen de intrekking van verloven, die op het moment van intrekking slechts kort, variërend
van
enkele uren tot enkele dagen, hebben geduurd, zal een remmend effect op de verlofverlening hebben.’ Klagers verlof is stilgelegd uitsluitend vanwege klagers gedrag. Geen van de door klager in zijn klaagschrift genoemde redenen hebben ten grondslag
gelegen aan het stilleggen van verlof.
De reden voor het stilleggen van het verlof is gelegen in hetgeen is voorgevallen tijdens het begeleide verlof van 28 juli 2011. Tijdens de verplichte voorbespreking van dit verlof is klager duidelijk te kennen gegeven dat het een kort verlof zou
worden
omdat het slechts het aanvragen van een identiteitsdocument betrof. Klager gaf toen aan dit te begrijpen, maar tijdens dit verlof maakte klager herhaaldelijke dubbelzinnige opmerkingen, zoals: “Gaan we al terug naar de kliniek? Dat zullen we nog wel
eens zien”. Naar aanleiding van deze opmerkingen hebben de begeleiders geconstateerd dat er van een coöperatieve samenwerking geen sprake meer was. Van een gebrekkige communicatie of onzorgvuldigheid van het personeel is geen sprake. Er is zowel door
het hoofd behandeling als door het team van de verblijfsafdeling herhaaldelijk met klager gesproken. Gemaakte afspraken zijn herhaaldelijk uitgelegd.

3. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie bestaat er geen recht op verlof en is het telkens aan het hoofd van de inrichting om te bepalen of het verantwoord is of een verpleegde, voor wie een machtiging voor verlofverlening is afgegeven, op een bepaald moment
daadwerkelijk verlof wordt verleend, waarbij telkens wordt bezien of de betreffende verpleegde aan de voorwaarden voor verlofverlening voldoet.
Geen beklag staat open tegen het niet verlenen van op zichzelf door het ministerie toegestaan begeleid verlof vanuit de inschatting van het hoofd van de inrichting dat dit op de verpleegde betreffende gronden niet verantwoord wordt geacht.

In het klaagschrift wordt verwezen naar de uitspraken van de beroepscommissie 07/1353/TA van 26 september 2007, 08/1600/TA van 20 november 2008. Door de inrichting zijn concrete redenen aangevoerd die betrekking hebben op klager voor het niet doorgaan
van begeleid verlof. Niet aannemelijk is geworden dat klagers verlof niet is doorgegaan wegens een gebrekkige communicatie en onzorgvuldigheid van het personeel van de inrichting.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 14 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven