Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4165/GB, 3 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/4165/GB

Betreft: [klager] datum: 3 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Lochs, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 18 november 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Namens klaagster is haar raadsvrouw op 25 januari 2012 door een lid van de Raad gehoord. Klaagster heeft afstand gedaan van de gelegenheid om haar beroep mondeling toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de beslissing haar over te plaatsen naar de locatie Amerswiel te Heerhugowaard ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klaagster is sedert 20 juni 2011 gedetineerd. Zij verbleef in de locatie Nederhof te Middelburg, een inrichting met een regime van algehele gemeenschap en een zeer beperkt beveiligingsniveau. Op 19 oktober 2011 is zij overgeplaatst naar de gevangenis
van de locatie Amerswiel te Heerhugowaard, een inrichting met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster betwist dat haar gedrag in de locatie Nederhof dusdanig te wensen over liet dat dit een overplaatsing naar een normaal beveiligde inrichting rechtvaardigde. De aanleiding om
klaagster terug te plaatsen naar een normaal beveiligde inrichting vormde een rapport vanwege haar ontslag bij haar werkgever. Klaagster is ontslagen vanwege het niet samenwerken met een werkneemster met een aanwezigheidsgevoel van bedreiging.
Klaagster
vermoedt dat dit te maken heeft met een sms-bericht dat zij in haar vrije tijd heeft verstuurd naar de neef van haar ex-man over diens vriendin. In het sms-bericht heeft klaagster een compliment gemaakt over een cosmetische ingreep. Klaagster heeft
voordat zij tewerk werd gesteld aan de inrichting meegedeeld dat bekend was dat op de werkplaats een kennis - de desbetreffende vriendin - werkzaam was. Toch is klaagster bij het bedrijf tewerkgesteld. Volgens klaagster heeft zij tijdens haar werk
nimmer contact gezocht met de kennis. Zij heeft de kennis nooit benaderd of bedreigd. Die intentie had zij ook helemaal niet. Er kan dan ook geen sprake zijn geweest van een “aanwezigheidsgevoel van bedreiging”.

Verder voert klaagster aan dat sprake was van enige opstartproblemen. Dit waren echter zodanig onbelangrijke incidenten dat deze niet of nauwelijks kunnen meewegen bij de beslissing tot terugplaatsing naar een normaal beveiligde inrichting. Klaagster
heeft namelijk een keer een rapport gekregen wegens het te laat terugkeren van de bibliotheek. Aan klaagster was gezegd dat zij binnen tien minuten terug moest zijn, maar dit was, gezien de afstand naar de bibliotheek, feitelijk onmogelijk. Klaagster
heeft verder een keer een rapport gekregen voor het niet verschijnen bij de tandarts. De tandartsafspraak was in klaagsters vrije tijd. Aan klaagster was meegedeeld dat zij het tandartsbezoek zelf moest betalen en zij heeft zich hier tegen verzet.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) wordt veel van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden gevraagd. Klaagster heeft na verloop van tijd enkele rapporten gekregen omdat zij de regels had overtreden. Op 17 oktober 2011 heeft
klaagster een rapport gekregen vanwege haar ontslag. Klaagster is ontslagen vanwege het niet samenwerken met een werkneemster met een aanwezigheidsgevoel van bedreiging. Dit rapport heeft volgens de selectiefunctionaris de doorslag gegeven. Hiermee
heeft klaagster de regels voor verblijf in een z.b.b.i. ernstig overtreden. Genoemd rapport in combinatie met de eerder opgelegde rapporten hebben ertoe geleid dat klaagster uit de z.b.b.i. is geplaatst.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico
vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan € 226,= hebben openstaan, een
strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 2000,176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator
bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de
persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen. Uit de
bestreden beslissing blijkt dat de reden om klaagster terug te plaatsen naar een normaal beveiligde inrichting met name is gelegen in het ontslag dat klaagster had gekregen van haar werkgever. Immers, volgens de selectiefunctionaris heeft het rapport
dat klaagster heeft gekregen omdat zij is ontslagen vanwege het niet samenwerken met een werkneemster met een aanwezigheidsgevoel van bedreiging de doorslag gegeven. Wat dit rapport betreft merkt de beroepscommissie op dat klaagster, alvorens zij
tewerk
werd gesteld bij het desbetreffende bedrijf, heeft aangegeven dat bij dat bedrijf een kennis werkzaam was. Dat klaagster mogelijk met die kennis in contact zou kunnen komen was daarom bekend en heeft kennelijk geen grond gevormd om klaagster elders te
laten werken. Verder is onvoldoende aannemelijk geworden dat klaagster contact heeft gezocht met de kennis dan wel de kennis heeft benaderd of (direct of indirect) bedreigd. Gelet op deze omstandigheden vormde klaagsters ontslag dan ook onvoldoende
grond om overplaatsing naar een inrichting met een normaal beveiligingsniveau te kunnen rechtvaardigen. De overige incidenten, waarvan uit de stukken van de z.b.b.i. blijkt, zijn naar het oordeel van de beroepscommissie, mede gezien hetgeen klaagster
hierover onweersproken naar voren heeft gebracht, niet van zodanig gewicht of ernst, dat die de bestreden beslissing tot overplaatsing kunnen dragen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Gelet op klaagsters einddatum, 7 februari 2012, kunnen
de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan worden gemaakt. De beroepscommissie zal daarom volstaan met de gegrondverklaring van het beroep en de selectiefunctionaris niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen.
De beroepscommissie ziet aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming voor de periode die klaagster ten onrechte niet in een z.b.b.i. heeft verbleven en stelt deze vast op €300,=.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klaagster een tegemoetkoming toe van €300,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in
tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven