nummer: 11/2613/JZ
betreft: [klager] datum: 6 februari 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 29y van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen
beroepschrift van
[...], geboren op [1993], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak van 10 augustus 2011 van de klachtencommissie bij de Jeugdzorginstelling Overberg,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 december 2011, gehouden in de justitiële jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M. Spek en namens Jeugdzorginstelling Overberg de
heer [...], locatiedirecteur en [...], gedragswetenschapper.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie
Het beklag betreft het te weining begeleiden van klaagster gedurende haar verblijf.
De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klaagster
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Toen de machtiging gesloten uithuisplaatsing afliep en klaagster bij haar moeder zou gaan wonen, was er school noch werkkring voor klaagster geregeld. Aandacht voor het verkrijgen ervan is vanuit de instelling gering geweest. Klaagster heeft één keer
mogen solliciteren en één maal is een poging gedaan haar tot een school toe te laten. Ook de terugplaatsing naar haar moeder is nauwelijks begeleid.
Klaagster geeft zelf aan op sommige momenten meer hulp nodig te hebben gehad. Deze hulp kreeg ze dan niet. Klaagster heeft twee jaar en zeven maanden vast gezeten. Nu heeft ze niets, geen baan, geen opleiding en geen eigen woonruimte. Het contact met
de
mentor was soms één maal per week, soms minder. In elk geval niet frequent, terwijl dat wel nodig was. Klaagster heeft ook vaak gevraagd om een gesprek met de mentor. Dat kon dan niet meteen gerealiseerd worden. Bij het invullen van het
evaluatieformulier heeft klaagster zo maar wat dingen aangekruist, ze had er geen zin meer in dat serieus te doen.
Namens de instelling is aangevoerd dat een trajectbegeleider klaagster in september en oktober heeft geholpen bij het zoeken naar werk. Daar zijn ze regelmatig mee bezig geweest. Klaagster is met de begeleider, zelfs in de periode dat ze gesloten zat,
op pad geweest buiten de instelling. Omdat klaagster zich moeilijk kon verkopen heeft ze tevens een training gehad waarbij ze leerde hoe te solliciteren en hoe zich te presenteren. Ook de ouders zijn bij het traject betrokken. Ze is verder bij Altregt
aangemeld om het bestaan van eventuele trauma’s bij klaagster te onderzoeken. Klaagster heeft zelf besloten daar na twee maal mee te stoppen.
3. De ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 29y Wjz (jo artikel 74 Bjj dat van overeenkomstige toepassing is verklaard) is beroep mogelijk tegen de uitspraak van de klachtencommissie van een jeugdinstelling betreffende de klacht van een jeugdige over een beslissing van de
directeur zoals genoemd in artikel 29h, 6e lid, Wjz, de artikelen 29o t/m 29r Wjz en de artikelen 29t en 29v Wjz. Klaagsters klacht betreft niet een onder een van voornoemde bepalingen vallende beslissing. Zij kan daarom niet in haar beroep worden
ontvangen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, dr. J.J. Kole en mr. drs. T.A.M. Louwe, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris,
op 6 februari 2012
secretaris voorzitter