Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2153/GA, 26 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2153/GA

betreft: [klager] datum: 26 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Winius, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 juni 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 november 2011, gehouden in de locatie Arnhem- Zuid, zijn gehoord klagers raadsman, mr. M. Winius, en van de locatie Arnhem-Zuid, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, en [...], stagiair juridisch
medewerker. Klager heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 10 mei 2011 om klager aan cameratoezicht te onderwerpen gedurende zijn verblijf in zijn cel, ingaande op 10 mei 2011 om 16.00 uur en eindigend op 24 mei 2011 om 16.00 uur;
b. de beslissing van 24 mei 2011 om klager aan cameratoezicht te onderwerpen gedurende zijn verblijf in zijn cel, ingaande op 24 mei 2011 om 16.00 uur en eindigend op 7 juni 2011 om 16.00 uur;
c. de beslissing van 7 juni 2011 om klager aan cameratoezicht te onderwerpen gedurende zijn verblijf in zijn cel, ingaande op 7 juni 2011 om 16.00 uur en eindigend op 21 juni 2011 om 16.00 uur.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is niet bekend met een advies van een arts hem te observeren. Klager ziet geen enkele reden om te veronderstellen dat hij zal ontvluchten dan wel
op welke wijze dan ook schade aan zijn gezondheid zal ontstaan. Er is geen suïcidegevaar. Eén keer per week wordt door een arts/verpleegkundige het gewicht van klager opgenomen. Een psychiater of psycholoog komt alleen op verzoek van klager langs.
Klager heeft desgevraagd de psycholoog op 20 mei 2011 gesproken. Klager wordt noch door een arts, noch door een psychiater of psycholoog bezocht, die hem onderzoekt en adviseert over de voortduring van het cameratoezicht. Zodra klager is afgestraft,
zal
het cameratoezicht vervallen. De stelling dat schade aan zijn gezondheid moet worden voorkomen, is dan kennelijk niet van belang. Bovendien was het cameratoezicht vanaf het moment van klagers aanhouding op 10 december 2010 tot en met zijn overplaatsing
op 26 januari 2011 niet noodzakelijk. Waarom thans wel cameratoezicht nodig is, is onduidelijk en wordt onvoldoende gemotiveerd. De maatregel van cameratoezicht is disproportioneel. Vanuit Den Haag wordt er kennelijk op gewezen dat het cameratoezicht
moet worden gehandhaafd. De directeur hoort echter een zelfstandige afweging te maken. Klager vraagt zich af waarom de directeur meer moet worden geloofd in zijn stelling dat klager is gezien door een arts of psychiater/psycholoog. Door de directeur is
geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing. Het cameratoezicht valt klager zwaar. Hij heeft geen enkele privacy.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het ministerie heeft weliswaar geadviseerd tot oplegging van cameratoezicht, doch het blijft een beslissing van de directeur. Het advies van het
ministerie is een zwaarwegend advies. De beslissing tot oplegging van cameratoezicht is genomen na uitspraken van klager in de p.i. Arnhem. Hij zou gestresst zijn van alle aandacht in de media en stond er niet voor in dat hij zichzelf niets zou
aandoen.
Met klager zijn gesprekken gevoerd door de psycholoog. De directeur weet niet of de voortzetting van het cameratoezicht naderhand door een gedragsdeskundige is getoetst. Tussen de directeur en de inrichtingspsychologe vindt wekelijks dan wel
tweewekelijks overleg plaats. Deze mondelinge overleggen zijn niet vastgelegd.

3. De beoordeling
Op de in artikel 34a van de Pbw genoemde gronden kan de directeur bepalen dat de gedetineerde dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel duurt de cameraobservatie ten hoogte twee weken
en
kan deze telkens voor ten hoogste twee weken worden verlengd, indien de directeur tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak daartoe nog bestaat. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met de inrichtingsarts of een gedragsdeskundige.

In haar beslissing van 21 november 2011 met nummer 11/1688/GA heeft de beroepscommissie het beroep van klager gericht tegen het opleggen van cameraobservatie over de periode van 23 maart tot 6 april 2011 en van 20 april tot 4 mei 2011 ongegrond
verklaard. Omtrent de duur van de cameraobservatie heeft zij overwogen dat naarmate de maatregel (en daarmee de inbreuk op de privacy) langer gaat duren, bij de benodigde belangenafweging de belangen van de gedetineerde zwaarder gaan wegen. De noodzaak
tot voortzetting van de maatregel zal dan ook met argumenten en relevante feiten en omstandigheden dienen te worden onderbouwd en aannemelijk gemaakt.

De beroepscommissie constateert dat bij de laatste verlengingsbeslissingen bedoelde feiten en omstandigheden niet zijn aangevoerd. Weliswaar heeft klager eerder bepaalde uitlatingen gedaan, waaruit gevreesd zou moeten worden dat hij zichzelf iets zou
aandoen. Gesteld noch gebleken is, dat klager deze uitlatingen nadien heeft herhaald. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden, dat een voortzetting van de cameraobservatie noodzakelijk is. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat enig
document of rapport van de medische dienst of een gedragsdeskundige, waaruit de noodzaak voor verlenging zou kunnen blijken, ontbreekt. Mitsdien is het beroep gegrond. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het
beklag
alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissingen niet meer ongedaan te maken zijn, acht de beroepscommissie een tegemoetkoming aangewezen. Zij stelt deze vast op € 120,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 120,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 26 januari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven