Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/3368/GA, 6 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/3368/GA

betreft: [klager] datum: 6 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. de Kock, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 september 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Zwaag van de penitentiaire inrichtingen Zwaag/Hoorn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van genoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreffende de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Het door de beklagcommissie gemaakte onderscheid tussen de artikelen 27 en 38n, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in het kader van artikel 14, eerste lid onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) behoort
niet relevant te zijn voor de beoordeling van het algemeen verlof. Klager dient net als een preventief gehechte die in eerste aanleg een vrijheidsstraf heeft opgelegd gekregen, in de gelegenheid te worden gesteld om middels verlof aan de terugkeer in
de
maatschappij te werken. Gelet hierop en het feit dat wijzigingen in de positie van de gedetineerde pas optreden, niet op het moment van het preventief gehecht zijn, maar na executie van de straf of maatregel, kan het door de beklagcommissie gemaakte
onderscheid geen rechtvaardiging vormen voor het afwijzen van verlof. Voor zover de wetgever de uitdrukkelijke wens heeft om klager niet in aanmerking te laten komen voor algemeen verlof ex artikel 14 van de Regeling, stelt klager dat de toepassing van
de Regeling in deze in strijd is met artikel 1 van de Grondwet (Gw), gelijkheidsbeginsel, en artikel 8 EVRM, bescherming van de persoonlijk levenssfeer.

De directeur heeft zijn standpunt in beroep als volgt toegelicht.
In artikel 1, onder s, en 1, onder t, Pbw wordt een onderscheid gemaakt tussen een vrijheidsstraf en een vrijheidsbenemende maatregel. De ISD-maatregel ziet toe op het middels een verblijfsplan behandelen/ bestrijden van de oorzaak van de recidive,
gebaseerd op een onderzoek naar de criminogene factoren van de veroordeelde. Voor zover de veroordeelde bereid is daaraan mee te werken. Een dergelijk plan kan pas worden opgesteld als de veroordeelde is opgenomen in een ISD-inrichting. Uitvoering van
de maatregel kan echter pas na onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak. Het toekennen van verlof is dan ook niet in het belang van de voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij, nu er nog niet gewerkt kan worden aan het wegnemen van
de
oorzaak van het recidiveren van klager.

3. De beoordeling
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist.
Voorts overweegt de beroepscommissie dat de toelichting op artikel 14 van de Regeling stelt dat het bepaalde in het eerste lid onder b. impliceert dat de gedetineerde niet verwikkeld mag zijn in een gerechtelijke procedure op grond waarvan de
oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven. Artikel 38n, eerste lid, Sr bepaalt dat de maatregel geldt voor de tijd van ten hoogste twee jaren, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij hij is opgelegd, onherroepelijk
is geworden. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter bij het bepalen van de duur van de maatregel rekening kan houden met de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis,
(-) , is doorgebracht. Derhalve kan de fictieve einddatum van klagers detentie niet worden vastgesteld. Klagers situatie is niet vergelijkbaar met gedetineerden die nog niet onherroepelijk tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld.

De beroepscommissie is van oordeel dat geen beroep op het gelijkheidsbeginsel kan worden gedaan, nu geen sprake is van een ongelijke behandeling van klager ten opzichte van andere personen aan wie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor
stelselmatige daders (ISD) is opgelegd.
Daar waar klager aanvoert dat er in dit geval sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM, te weten het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer, geldt dat dit recht op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, bij wet kan
worden beperkt. Aan klager is de ISD-maatregel opgelegd en dat brengt een beperking van het recht op familie- en gezinsleven mee.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th. E.M. Wijte, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 6 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven