Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4051/GB, 25 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/4051/GB

Betreft: [klager] datum: 25 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 november 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Scheveningen te Den Haag of de gevangenis van de locatie Zoetermeer afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 30 juni 2011 gedetineerd. Hij verblijft op titel van de tenuitvoerlegging van een vonnis ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de gevangenis van de penitentiaire inrichting Leeuwarden. De einddatum van de detentie is
21 december 2012.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager geeft aan een woonruimte, een inschrijfadres en een verblijfadres in Den Haag te hebben. Dit blijkt uit een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie (GBA-uittreksel). Klager is dus niet dakloos. Tevens heeft klager geen binding met de
regio Leeuwarden en zal daar na de detentie ook niet verblijven. Het doel van het project detentie en re-integratie, zoals dat geldt binnen het programma modernisering gevangeniswezen, is om gedetineerden zo dicht mogelijk bij de gemeente van vestiging
na detentie te plaatsen. Dat klager dakloos zou zijn is geen reden om hem niet in aanmerking te laten komen voor het regiobeginsel. Ten slotte geeft klager aan minder bezoek te kunnen ontvangen door de lange reisafstand naar Leeuwarden.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing afgewezen omdat de vestigingsplaats van klager onbekend is. Daarmee vervalt het regiobeginsel. Het adres dat door klager is opgegeven als verblijfadres is feitelijk het adres van het
Arbeidsbureau te Den Haag. Ook uit het selectieadvies blijkt dat klager dakloos is. Klager staat ingeschreven bij [...] voor daklozen, gevestigd, te [...]. De hulpverlening is, gezien zijn nog lange strafrestant, tijdelijk opgeschort. De reden van
afwijzing van het verzoek is ook gelegen in de voorrangsregeling met betrekking tot de plaatsing van veroordeelde gedetineerden in het arrondissement van vestiging. Als laatste worden gedetineerden met een strafrestant langer dan vier maanden in het
arrondissement geplaatst waar men na de detentie gaat wonen.

4. De beoordeling
De beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij wordt allereerst overwogen dat klager, zo het uitgangspunt van regionale plaatsing al op
hem
van toepassing zou zijn, ingevolge het bepaalde in art 25, achtste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) nog niet in aanmerking voor plaatsing in de regio, waarvan hij heeft aangegeven dat hij daar
gevestigd is. Daar komt bij dat niet onredelijk is dat gedetineerden, die nu wel al aan alle formele vereisten voldoen, voorrang krijgen bij regionale plaatsing. Ten slotte is de beroepscommissie van oordeel dat uit de stukken blijkt dat klager niet
van
bezoek verstoken is en dat bezoekproblemen door de reisafstand nu eenmaal inherent zijn aan detentie en dat bijzondere omstandigheden met betrekking tot de mogelijkheden van bezoek, die zouden moeten leiden tot een ander oordeel, niet aannemelijk zijn
geworden.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat uit de stukken afgeleid kan worden dat klagers familie in de Randstad woont, klager daar doorgaans heeft verbleven en dat ook de hulpverlening van klager aldaar gevestigd is. Het komt de beroepscommissie
voor dat, mocht klager te zijner tijd met het oog op het bepaalde in art. 25, achtste lid, van de Regeling een nieuw verzoek tot overplaatsing doen, dit omstandigheden zijn waarmee bij de beslissing op dit verzoek rekening kan worden gehouden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Naar boven