Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1768/TB, 24 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:24-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1768/TB

betreft: [klager] datum: 24 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. de Vos, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 31 mei 2011 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. I. de Vos, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het
ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in de longstayvoorziening van FPC de Pompestichting te Zeeland (hierna: de Pompestichting), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in genoemde
longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 31 oktober 1991 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek in Utrecht. Op 22 maart 1996 is klager
overgeplaatst naar de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Klager is op 26 april 2000 overgeplaatst naar de Pompestichting. Op 22 november 2005 is klager geplaatst in de longstayvoorziening van FPC Veldzicht. Op 28 mei 2008 is klager geplaatst in de
longstayvoorziening van de Pompestichting. Op 23 mei 2011 heeft de LAP een advies uitgebracht over het voortzetten van de longstay-status. Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de Staatssecretaris de plaatsing van klager op de longstayvoorziening van de
Pompestichting gecontinueerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wil dat de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt beëindigd. Klager verblijft al jarenlang in een tbs-inrichting en stelt zich onbehandelbaar op. Dat is en blijft een gegeven. Klager zou meer
aangemoedigd moeten worden met ‘lokgedrag’, door hem loon in het vooruitzicht te stellen bij deelname aan de arbeid of activiteiten. Thans wordt er geen actie ondernomen. Een eerste stap zou kunnen zijn om klager over te plaatsen naar een
behandelafdeling, zodat er weer enige interventie kan plaatsvinden. Subsidiair zou klager ter observatie moeten worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum.
Klagers raadsman heeft uitvoerig gesproken met de teammanager van klager. Hij is bereid desgewenst met klager mee te gaan naar zorginstelling Cordaan. Iedereen grijpt terug naar het indexdelict. Klagers raadsman wijst op de indexleeftijd van klager.
Hij
was toen 17 jaar. Klager kan veel meer. Uit de overgelegde rapportages blijkt dat klager wel medicijnen inneemt. Hij werkt dus toch mee aan een behandeling. Er lijken wel mogelijkheden aanwezig.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Op 23 mei 2011 heeft de LAP geadviseerd dat heropname van klager in een behandelinrichting niet zinvol is. De LAP ziet geen mogelijkheid voor een uitstroomtraject naar
een
GGZ-voorziening. Gelet op de uitgebrachte multidisciplinaire rapportages bestaan er geen alternatieve mogelijkheden om tot een behandeling van klager en een adequaat risicomanagement te komen. Voor een observatieplaatsing in het PBC bestaat geen
aanleiding. Klager weigert behandeling. De rechtbank Rotterdam heeft op 23 september 2011 klagers tbs met bevel tot dwangverpleging verlengd met twee jaar. Uit de betreffende uitspraak komt naar voren dat klager geen besef heeft van zijn problematiek.
Klager is nu stabiel omdat er geen druk op hem wordt uitgeoefend. Een behandeling vergt ook meer dan enkel medicijngebruik. Alle rapportages tonen aan dat klager niet geschikt is voor een behandelinrichting. Ook bij ‘lokgedrag’ zal enige vorm van
motivatie aanwezig moeten zijn en die is er niet.

4. De beoordeling
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 22 november 2005 in een longstayvoorziening.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De LAP concludeert in haar advies van 23 mei 2011 dat de behandelingsprognose van klager ongunstig is. Ook uit de overgelegde rapportages van Van R., GZ-psycholoog en M., psychiater van 7 april 2011 respectievelijk 11 maart 2011, komt de
onbehandelbaarheid van klager duidelijk naar voren. Klager blijft ondanks pogingen de behandelimpasse te doorbreken actieve behandeling weigeren. Nu ook een plaatsing in een GGZ-instelling vanwege het voor klager vereiste hoge zorg- en
beveiligingsniveau niet kan worden gerealiseerd, kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie ziet onvoldoende aanknopingspunten
voor overplaatsing van klager naar een behandelinrichting of ter observatie naar het PBC. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr.drs L.C. Mulder en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 24 januari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven