Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2863/TB, 24 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:24-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2863/TB

betreft: [klager] datum: 24 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.W.A. Offermanns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 31 augustus 2011 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.W.A. Offermanns, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in FPC Van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 17 augustus 2004 ter beschikking gesteld (tbs) met voorwaarden. Het gerechtshof Arnhem heeft op 11 maart 2008 besloten dat klager alsnog van overheidswege dient te worden verpleegd. Bij
besluit van 28 mei 2008 is klager geplaatst in FPC Dr. S. van Mesdag. De Van Mesdagkliniek heeft op 7 juli 2011 een verzoek ingediend voor de herselectie van klager. Bij besluit van 31 augustus 2011 is klager geplaatst in FPC Van de Hoevenkliniek.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met zijn overplaatsing naar FPC Van der Hoevenkliniek. Klager heeft geen vertrouwen in deze kliniek gelet op negatieve ervaringen uit het verleden. Klager is in
behandeling geweest bij De Waag, een onderdeel van de Van der Hoevenkliniek. Een vast onderdeel van de behandeling in de Van der Hoevenkliniek is delictopenbaring aan medepatiënten. Klager heeft hier zeer negatieve ervaringen mee. Hij vreest dat hij
zich opnieuw van zijn medepatiënten zal afzonderen. In het verleden is groepstherapie niet succesvol gebleken. Klager meent dat hij meer baat heeft bij individuele behandelingsmethodieken. Ten slotte kan klager zich niet verenigen met het feit dat in
de
Van der Hoevenkliniek medepatiënten een adviserende stem hebben ten aanzien van verlofaanvragen. In de Van der Hoevenkliniek kunnen medepatiënten in een bulletin lezen wat er bij andere patiënten speelt. Uit de vermelding dat klager medicatie weigert,
kunnen de overige patiënten opmaken dat betrokkene een zedendelinquent is. Klager zet zich af tegen de groep door medicatie te weigeren. De Staatssecretaris had een andere inrichting voor klager moeten zoeken. Voor opname in de Van der Hoevenkliniek is
klager drie keer door de inrichting gezien, omdat er twijfels waren.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Uit het verzoek om herselectie van FPC Dr. S. Van Mesdag komt naar voren dat klagers behandeling aldaar in een impasse is geraakt. De inrichting acht het wenselijk dat
klager in een omgeving wordt geplaatst met een laag EE-klimaat. Dit is een omgeving die FPC Dr. S. Van Mesdag op dit moment niet kan bieden. De Van der Hoevenkliniek beschikt over de benodigde structuur en een laag EE-klimaat. Klager kon op korte
termijn in deze kliniek geplaatst worden. Een spoedig vervolg van de behandeling gaat in dit geval voor klagers persoonlijke voorkeur voor een andere kliniek. Er zijn inderdaad aan de plaatsing van klager in de Van der Hoevenkliniek drie gesprekken
voorafgegaan vanwege twijfel. Klager is echter toch opgenomen. Uit informatie van de behandelcoördinator van klager komt naar voren dat de Van der Hoevenkliniek prima in staat is om klager een behandeling te bieden. Niet aangetoond is, dat klagers
houding dusdanig is dat hij in een andere inrichting zou moeten worden geplaatst. Klagers houding lijkt een onderdeel van zijn problematiek te zijn. Klager weigert mee te werken aan zijn behandeling. Er hebben wel behandelplanbesprekingen
plaatsgevonden, maar nog geen behandeling. Na een jaar zal worden bekeken hoe de behandeling van klager verloopt.

4. De beoordeling
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uit de stukken komt naar voren dat klagers behandeling in FPC Dr. S. Van Mesdag in een impasse is geraakt. Klager blijft hardnekkig weigeren te praten over zijn problematiek. In de Van der Hoevenkliniek kan klager veel externe structuur worden gegeven
en geldt een laag EE-klimaat. Tegen deze achtergrond kan de beslissing van de Staatssecretaris om klager te plaatsen in de Van der Hoevenkliniek niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij nog in aanmerking dat
klager alvorens hij is overgeplaatst driemaal is gezien door de Van der Hoevenkliniek. Dit duidt erop dat de overplaatsing is gevolgd na een zorgvuldige afweging. Ook acht de beroepscommissie van belang de opmerking van de vertegenwoordiger van de
Staatssecretaris ter zitting van de beroepscommissie dat naar het oordeel van de behandelcoördinator van de Van der Hoevenkliniek de inrichting zich prima in staat acht klager te behandelen en dat na een jaar de situatie weer zal worden bekeken. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, mr. drs. L.C. Mulder en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 24 januari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven