Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2757/GA, 23 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2757/GA

betreft: [klager] datum: 23 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.T.E. Vis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 juli 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 december 2011, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i., gehoord.
Klager, die inmiddels in vrijheid verblijft, en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van cameratoezicht als bedoeld in artikel 24a van de Pbw, voor de duur van veertien dagen, toegepast in de eigen verblijfsruimte, terwijl voor klager een individueel regime gold;
b. de verwijdering van de televisie en het koffiezetapparaat uit de verblijfsruimte.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard ten aanzien van onderdeel a en voor wat betreft onderdeel b ten aanzien van de klacht met betrekking tot het verwijderen van het televisietoestel, een en ander op de gronden als in de aangehechte
uitspraak weergegeven. De beklagrechter heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard. Aan klager is door de beklagcommissie voor wat betreft de gegrondverklaring van de klacht over de verwijdering van de televisie een tegemoetkoming toegekend
van € 15,=.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep gehandhaafd.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager kwam vanuit een landelijke afzonderingsafdeling naar Hoogeveen. Hij werd in Hoogeveen geplaatst omdat daar ook (een aantal van) de reguliere verblijfsruimten voorzien is van een camera. De inrichting kreeg kort voor de feitelijke plaatsing van
klager te horen dat hij naar Hoogeveen zou worden overgeplaatst. Besloten is om de mededeling van cameratoezicht op papier te zetten zoals is gebeurd. Het was, achteraf bezien, beter geweest om te verwijzen naar artikel 34a van de Pbw in plaats van
naar
artikel 24a van de Pbw. Reden daarvoor was dat het criterium van de maatschappelijke onrust (artikel 34a, eerste lid onder d) pas later als het belangrijkste criterium boven kwam drijven. In de mededeling is dus heel bewust als grondslag artikel 24a
van
de Pbw vermeld; dat is geen schrijffout geweest. Klager werd bij binnenkomst in een individueel regime met cameratoezicht geplaatst. Er was gevaar voor de gezondheid van klager. Na drieëneenhalve dag is het cameratoezicht gestopt omdat de voorlopige
hechtenis van klager is geschorst en hij in vrijheid is gesteld. Bij binnenkomst is door de inrichting geen gedragsdeskundige geconsulteerd over de noodzaak van het cameratoezicht. Bij klager bestond geen verdenking van suïcidegevaar.
Ten aanzien van het koffiezetapparaat geldt dat tot de verwijdering daarvan besloten is in de loop van het weekeinde. Toen werd bekend dat klager een aantal beperkingen opgelegd had gekregen. De reden voor het verwijderen van het koffiezet apparaat was
dat dit apparaat een elektrisch snoer heeft, waarmee klager zichzelf iets zou kunnen aandoen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt:

Ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
Hoewel het op zichzelf begrijpelijk is dat er voor de directeur, toen klager in Hoogeveen binnenkwam, aanleiding bestond om aan hem toezichtmaatregelen op te leggen, klager kwam immers vanuit een inrichting waar hem ingrijpende ordemaatregelen waren
opgelegd, had de beslissing om cameratoezicht toe te passen dienen te worden onderbouwd met gronden die deze beslissing kunnen dragen. De door de directeur vermelde grond - het waarborgen van de eigen veiligheid van klager - is onvoldoende feitelijk en
niet van enige nadere argumentatie voorzien, zodat deze daartoe niet kon dienen. Dat geldt temeer nu de directeur ter zitting van de beroepscommissie heeft aangegeven dat er geen aanwijzingen voor suïcidegevaar aanwezig waren. Daarnaast geldt nog dat
het onderhavige cameratoezicht niet in het kader van een ordemaatregel op basis van artikel 24a van de Pbw kon en had mogen worden opgelegd maar, als daarvoor voldoende redenen zouden kunnen worden aangevoerd, zijn grondslag had moeten vinden in
artikel
34a van de Pbw. Klager verbleef immers niet in afzondering maar in een individueel regime. Ook dit levert een reden op om het beklag gegrond te verklaren. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat het beklag ten aanzien van
onderdeel a gegrond is.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
Bij beslissing van 26 maart 2011 zijn bij klager de televisie en het koffiezetapparaat uit de verblijfsruimte verwijderd. Ten aanzien van de televisie geldt dat daarvoor - de aan klager door de officier van justitie opgelegde beperkingen strekten zich
daartoe niet uit - geen grond bestond, hetgeen door de directeur niet is weersproken. De beslissing om het televisietoestel van klagers cel te verwijderen moet daarom - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - als onredelijk en onbillijk
worden aangemerkt. Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat het beklag in zoverre gegrond is.
Met betrekking tot de verwijdering van het koffiezetapparaat geldt eveneens dat niet aannemelijk is geworden dat klagers veiligheid die verwijdering vereiste. De directeur heeft immers aangegeven dat suïcidegevaar bij klager niet aannemelijk was.
Daarom
moet ook dit onderdeel van de beslissing van de directeur - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Ook dit onderdeel van het beklag is daarom gegrond.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan, met vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie om proceseconomische redenen, vaststellen op € 25,= voor wat betreft
onderdeel a van het beklag en op € 20,= voor wat betreft de beide klachten vervat in onderdeel b van het beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog in volle omvang gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in totaal € 45,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.J.G. Bleichrodt, voorzitter, mr. U.P. Burke en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 januari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven