Nummer: 11/3496/GB en 11/3497/GB
Betreft: [klager] datum: 23 januari 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van twee bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. H.H.R. Bruggeman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen twee op 24 oktober 2011 genomen beslissingen van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaarschrift van 8 september 2011, gericht tegen de beslissing van 8 september 2011 om hem te plaatsen in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie De Schie te Rotterdam
(11/3496/GB);
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager van 22 september 2011, gericht tegen de beslissing van 16 september 2011, strekkende tot klagers plaatsing in het h.v.b. van de locatie De Schie te Rotterdam, ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager verbleef in vreemdelingenbewaring in het Detentiecentrum Rotterdam. Op 8 september 2011 is klager door de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam geplaatst in het h.v.b. van de locatie De Schie. Op 16 september 2011 heeft de
selectiefunctionaris, nadat de voorzitter van de beroepscommissie de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam met ingang van 16 september 2011 had geschorst, een selectiebeslissing genomen tot plaatsing van
klager in de locatie De Schie. Klager is vervolgens (kennelijk) op 29 september 2011 vanuit de locatie De Schie overgeplaatst naar een andere inrichting.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven en voor zover in het kader van de behandeling van het beroep van belang – als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 11/3496/GB:
Namens klager is ingegaan op de reden voor klagers overplaatsing en op de gang van zaken met betrekking tot het al dan niet voorhanden zijn van een (geldige) selectiebeslissing ten tijde van klagers plaatsing in de locatie De Schie. Klager verzoekt om
een tegemoetkoming voor de periode tussen 8 tot en met 16 september 2011, alsmede toekenning van door klager gemaakte proceskosten.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 11/3497/GB:
De maatregel van de vreemdelingenbewaring is bij beslissing van 21 oktober 2011 opgeheven. Klager heeft tussen 16 september 2011 en 21 oktober 2011 op grond van de bestreden beslissing verbleven in de locatie De Schie. Doordat de rechtbank inmiddels
aan
klager een schadevergoeding heeft toegekend voor de periode tussen 29 september 2011 en 21 oktober 2011, wil klager een tegemoetkoming voor de (overige) periode die hij ten onrechte in de locatie De Schie heeft verbleven, te weten tussen 16 september
2011 en 29 september 2011. Klager stelt zich op het standpunt dat de selectiebeslissing niet is genomen door een daartoe bevoegd ambtenaar. Onvoldoende staat vast dat het bestreden besluit is genomen namens het Hoofd Bureau Coördinatie
Vreemdelingenzaken (BCV). Klager is van mening dat er onvoldoende aanleiding was voor de bestreden overplaatsing. Hij heeft geen opruiend gedrag vertoond in het Detentiecentrum. Klager is van mening dat onvoldoende onderzoek naar de gang van zaken is
gedaan. Klagers eerdere ontsnapping uit het Detentiecentrum had niet als grond mogen worden gebruikt voor de overplaatsing. Klager is door de selectiefunctionaris niet gehoord alvorens tot de overplaatsing is besloten. Dat had naar de mening van klager
wel moeten gebeuren. De tenuitvoerlegging van de vreemdelingendetentie geschiedde overigens in de locatie De Schie in strijd met de Terugkeerrichtlijn, waarin staat vermeld dat personen die in vreemdelingenbewaring verblijven in een regulier h.v.b.,
gescheiden dienen te worden gehouden van strafrechtelijk gedetineerden. Klager wenst een tegemoetkoming voor de tijd die hij ten onrechte in de locatie De Schie heeft verbleven en aan hem dienen de gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep toegekend
te
worden. Tenslotte wordt nog opgemerkt dat klagers vrijheden door de overplaatsing ten onrechte zijn ingeperkt. Hij werd hierdoor immers beperkt in de mogelijkheden tot contacten met familie en raadsman.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing - zakelijk weergegeven en voor zover in het kader van de behandeling van het beroep van belang – als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 11/3496/GB:
Het procesbelang van klager is (kennelijk) het verkrijgen van een tegemoetkoming. Aan klager is door de directeur van het Detentiecentrum een tegemoetkoming geboden voor de periode tussen 8 en 16 september 2011. Daarom heeft klager feitelijk geen
procesbelang bij een beslissing van de beroepscommissie en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De selectiefunctionaris merkt daarbij nog op dat de selectiebeslissing om klager over te plaatsen naar de locatie De Schie door de
selectiefunctionaris op 8 september 2011 is genomen. Dit is echter niet schriftelijk vastgelegd. De selectiefunctionaris is van mening dat er voldoende aanleiding was om klager over te plaatsen naar de locatie De Schie.
Ten aanzien van het beroep met kenmerk 11/3497/GB:
De selectiefunctionaris is van mening dat het bestreden besluit is genomen in opdracht en onder verantwoordelijkheid van het Hoofd BCV ,tevens selectiefunctionaris. Indien dat al niet het geval zou worden geacht ten aanzien van de beslissing van 16
september 2011, geldt dat in ieder geval ten aanzien van het bezwaarschrift. In die fase kunnen gebreken in de primaire fase immers worden hersteld. Klagers gedrag in het Detentiecentrum Rotterdam rechtvaardigde de overplaatsing. Hij heeft een actieve
rol gespeeld tijdens een opstand aldaar en die opstand mede gecreëerd. Klager heeft daarbij het personeel op ernstige wijze geïntimideerd en de orde en veiligheid in de inrichting in gevaar gebracht. Gelet daarop, zijn eerdere ontvluchting uit het
Detentiecentrum Zeist en zijn vele antecedenten, waarvoor hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard, is hij om beheersmatige redenen in een h.v.b. geplaatst. De omstandigheid dat klager in de locatie De Schie minder vrijheden had dan in het
Detentiecentrum, wil niet zeggen dat de plaatsing aldaar onrechtmatig zou zijn. Er bestaat geen verplichting om een gedetineerde te horen voorafgaand aan het nemen van een selectiebeslissing. Klager is in de gelegenheid gesteld een bezwaarschrift in te
dienen. De tenuitvoerlegging in de locatie De Schie wordt niet in strijd met de Terugkeerrichtlijn geacht. Op grond van die richtlijn dient vreemdelingenbewaring in de regel te geschieden in een gespecialiseerde inrichting. Er is daarom ruimte voor
onderbrenging in een ander soort inrichting. Klager heeft aan zichzelf te wijten dat hij in een regulier h.v.b. werd ondergebracht. Hij kon immers het reguliere regime van de detentiecentra niet aan en heeft die vrijheden misbruikt. Omdat er slechts
drie detentiecentra geschikt zijn voor onderbrenging voor langere duur kon klager, gelet op de problemen in Rotterdam en de ontvluchting (in januari 2011) uit Zeist en de gebouwelijke situatie in Zaandam en het daar geldende regime, slechts worden
ondergebracht in een h.v.b. De beoordeling van de rechtmatigheid van de overplaatsing naar de locatie De Schie is een exclusieve bevoegdheid van de beroepscommissie. Klager verbleef in vreemdelingenbewaring in een h.v.b. en was daardoor gescheiden van
veroordeelden. Aan de ratio van de bepaling van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn, te weten dat personen in vreemdelingenbewaring en gewone gevangenen gescheiden worden ondergebracht, is daarmee voldaan. Klager verbleef overigens in een
eenpersoonscel en enkel tijdens het dagprogramma kon contact met medegedetineerden plaatsvinden. In een soortgelijk geval heeft de rechtbank overigens de plaatsing van een andere zich in vreemdelingenbewaring bevindende gedetineerde in de locatie De
Schie niet onrechtmatig geacht.
4. De beoordeling
4.1. Ten aanzien van het beroep met kenmerk 11/3496/GB
Vastgesteld kan worden dat de directeur klager op 8 september 2011 heeft laten overbrengen naar de locatie De Schie teneinde daar de verdere tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vreemdelingenbewaring te laten uitvoeren en dat de
selectiefunctionaris op 16 september een beslissing heeft genomen, ertoe strekkende dat klager in de locatie De Schie werd geplaatst. De mededeling van de selectiefunctionaris dat de bestreden beslissing feitelijk op 8 september 2011 zou zijn genomen
wordt, bij gebreke van enige schriftelijke onderbouwing van die stelling, buiten beschouwing gelaten. Dit leidt tot de conclusie dat er in de periode van 8 tot en met 16 september 2011 geen sprake is geweest van een beslissing van de
selectiefunctionaris, waartegen een rechtsmiddel open stond. Dat geldt temeer nu de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam bij brief van 7 oktober 2011 aan klager heeft medegedeeld dat klager recht heeft op een schadevergoeding van het
Detentiecentrum voor de periode die klager in de locatie De Schie heeft verbleven zonder dat er sprake was van een selectiebeslissing. Nu er geen sprake was van een selectiebeslissing kon de selectiefunctionaris klager op goede gronden
niet-ontvankelijk
verklaren in zijn bezwaarschrift. Het beroep is daarom in zoverre ongegrond.
Voor zover klager heeft verzocht om toekenning van een tegemoetkoming voor de tijd die hij zonder beslissing van de selectiefunctionaris in de locatie De Schie heeft verbleven, dient klager zich te richten tot de directeur van het Detentiecentrum
Rotterdam.
De beroepscommissie zal de door en namens klager verzochte vergoeding van gemaakte proceskosten beoordelen tezamen met het soortgelijke verzoek in het beroep met kenmerk 11/3497/GB.
4.2. Ten aanzien van het beroep met kenmerk 11/3497/GB
Klager aan wie vreemdelingenbewaring was opgelegd, behoorde tot de categorie gedetineerden voor wie opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.3. De beroepscommissie stelt vast dat de beslissing van 16 september 2011 is genomen door de selectiefunctionaris. De omstandigheid dat de mededeling van die beslissing is ondertekend namens de selectiefunctionaris, maakt die beslissing niet
anders. Voor zover namens klager is aangevoerd dat klager had moeten worden gehoord voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing, geldt dat de Pbw in gevallen als deze die eis niet stelt, nu klager in de gelegenheid is gesteld in een
bezwaarschrift zijn bezwaren tegen die beslissing naar voren te brengen.
4.4. Uit hetgeen in beroep naar voren is gebracht alsook uit de omtrent klager opgemaakte rapporten en het selectieadvies wordt voldoende aannemelijk dat klagers gedrag een overplaatsing naar een andere inrichting kon rechtvaardigen.
4.5. Klagers plaatsing in het h.v.b. van de locatie De Schie is - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op het bepaalde in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van
16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven) - niet in strijd met de wet noch onredelijk of onbillijk. In situaties die daartoe
nopen, zoals de onderhavige, waarbij langer verblijf in een speciaal voor vreemdelingen bestemd detentiecentrum niet meer tot de mogelijkheden behoort, is het gegeven de omstandigheden van het specifieke geval toegestaan om de betreffende gedetineerde
vreemdeling in een gewoon huis van bewaring te plaatsen. Klager heeft die overplaatsing naar het huis van bewaring door zijn gedrag zelf over zich af geroepen. In het huis van bewaring, waar geen aparte afdeling voor vreemdelingen aanwezig is, wordt
(zo
blijkt verder uit de stukken) in zoverre met de vreemdelingenstatus van klager rekening gehouden, dat hij in een eenpersoonscel kan verblijven. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4.6. Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor gemaakte rechtskosten in bezwaar en in beroep in beide beroepen
De beroepscommissie verstaat dat klager vraagt om een zogenaamde kostenveroordeling. Los van het gegeven dat de beide beroepen ongegrond worden verklaard, is van belang dat de Pbw een dergelijke kostenveroordeling niet kent. Dat verzoek zal daarom
worden afgewezen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen met de kenmerken 11/349/GB en 11/3497/GB ongegrond.
Zij wijst het verzoek om een veroordeling van de tegenpartij in de gemaakte kosten van bezwaar en beroep af.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 januari 2012
secretaris voorzitter