nummer: 11/2279/GA
betreft: [klager] datum: 20 januari 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,
gericht tegen een uitspraak van 11 juli 2011 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord mr. M. Bijleveld, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, en [...] en [...], respectievelijk
juridisch medewerker en directeur bij de p.i. Alphen aan den Rijn.
Klager, die in vrijheid is gesteld, is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel wegens het niet produceren van urine bij een urinecontrole en b. het diverse malen te laat verstrekken van medicatie.
De beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder a. en b. gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 90,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a:
De jurisprudentie, waarnaar door de beklagcommissie wordt verwezen, betreft een andere casus dan deze. In dit geval waren er geen aanwijzingen, signalen dat klager problemen zou hebben met het onder toezicht afgeven van urine. Klager heeft eerder urine
onder direct visueel toezicht afgegeven, gelet op de uitslag van het Deltalab van januari 2011. Navraag bij personeel leerde dat toentertijd de standaardprocedure is gevolgd.
De informatie van de medische dienst is recent, terwijl een aantal van de door de raadsman overgelegde stukken zeer gedateerd is. De raadsman heeft deze stukken pas na het indienen van de klacht overgelegd. Huidige informatie dat het medicijngebruik
van
klager tot gevolg heeft dat hij moeilijk urine kan produceren, wordt niet in de stukken teruggevonden.
Dat klager moeilijk kan plassen, geeft hij zelf aan in de uitwerking van het intakegesprek bij het FPK en is geen constatering van een deskundige. Bovendien heeft klager de keuze gemaakt om hiervoor geen hulp te zoeken.
Informatie is ingewonnen bij de psycholoog. Volgens de psycholoog waren er geen bijzonderheden. De directeur kon geen wetenschap hebben van het mogelijk moeilijk produceren van urine door klager.
De beklagcommissie heeft geen uitspraak gedaan met betrekking tot een bloedonderzoek.
b:
Het oordeel van de beklagcommissie dat het 30 à 45 minuten later verstrekken van medicatie nadelige gevolgen kan hebben voor de gezondheid dan wel de gemoedstoestand van klager betreft een medisch oordeel. Dit is geen expertise van de beklagcommissie.
De directeur heeft navraag gedaan bij de medische dienst. De directeur moet van het oordeel van de medische dienst - dat inhoudt dat het later verstrekken van de medicatie in dit geval geen nadelige gevolgen heeft gehad - kunnen uitgaan. De directeur
heeft geen onredelijke of onbillijke risico’s genomen en is zijn zorgplicht voldoende nagekomen.
Klager verbleef op de afzonderingsafdeling en kon niet zelf zijn medicatie ophalen.
Namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
a:
Klager heeft een sociale fobie. De psychiater was hiervan op de hoogte. Het is niet vreemd dat hij niet onder toezicht kan urineren. Door de overgelegde stukken wordt bevestigd dat klagers medicatiegebruik de bijwerking kan hebben dat het urineren
wordt
bemoeilijkt. Enkel de uitslag van de urinecontrole van januari 2011 is verstrekt. Hieruit kan niet worden opgemaakt onder welke omstandigheden de urinecontrole is afgenomen. Vraag is of het personeel in augustus 2011 nog iets kan zeggen over de
omstandigheden waaronder een urinecontrole in januari 2011 heeft plaatsgevonden.
Klager mocht altijd zonder toezicht plassen. Het probleem is pas ontstaan toen dit niet meer werd toegestaan. Afgeweken had dienen te worden van de standaardprocedure.
In de uitspraak van de beklagcommissie is geen beslissing genomen met betrekking tot een bloedonderzoek.
b:
Het oordeel van de beklagcommissie is juist: het te laat verstrekken van medicatie kan nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid.
Door het te laat verstrekken van de medicatie is klager onrustig geworden en voelde hij zich niet goed.
3. De beoordeling
Uit het door de directeur ingestelde beroep blijkt niet dat het beroep betrekking zou hebben op een eventuele omissie van de beklagcommissie om te beslissen op een eventueel onderdeel van het beklag ‘bloedonderzoek’. Voorts heeft de directeur ter
zitting van de beroepscommissie ter zake geen nadere toelichting gegeven. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur voor wat betreft ‘bloedonderzoek’ niet in het beroep kan worden ontvangen.
Met betrekking tot a. overweegt de beroepscommissie dat, hoewel niet vaststaat welke door de raadsman overgelegde stukken ten tijde van de bestreden beslissing bekend waren bij de directeur, de directeur in dit geval redelijkerwijs bekend zou moeten
zijn met de verslagen van het FPK van 2009 en 2010, waaruit duidelijk volgde dat klager moeite had met urineren. Dit maakt dat hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing kan leiden dan die
van
de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot b. overweegt de beroepscommissie dat in het kader van de zorgplicht van de directeur als vermeld in artikel 42, vierde lid aanhef en onder a, van de Pbw om de door de inrichtingsarts voorgeschreven medicijnen te verstrekken ervan mag
worden uitgegaan dat de medicatie zoveel mogelijk op vaste tijden wordt verstrekt.
De beroepscommissie is van oordeel dat nu van deze tijden is afgeweken het in de rede had gelegen om klager, in verband met diens gemoedstoestand, ter zake inlichtingen te verschaffen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de
beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ook op dit punt ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de directeur voor wat betreft ‘bloedonderzoek’ niet-ontvankelijk in het beroep en verklaart voor het overige het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling en
wijziging
van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en prof. dr. mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 januari 2012
secretaris voorzitter