Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0150/GB, 5 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/150/GB

Betreft: [klager] datum: 5 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 15 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1977], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 januari 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is op 18 februari 2002 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1 Klager is sedert 20 februari 2001 gedetineerd. Na een verblijf in het h.v.b. De Boschpoort is hij geplaatst in de half open inrichting (h.o.i.) Westlinge te Heerhugowaard. Op 12 december 2001 is hij als passant terherselectie overgeplaatst naar het h.v.b. De Boschpoort. Vanuit dit h.v.b. is hij op 24 januari 2002 geplaatst in de gevangenis Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2 Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 27 juni 2001. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 oktober 2002. Aansluitenddient hij eventueel subsidiaire hechtenis van in totaal 43 dagen te ondergaan.

3. De standpunten
3.1 Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Hij heeft geen mensen bedreigd. Het is vreemd dat men hem heeft aangewezen als degene die de bedreigende telefoontjes zou hebben gepleegd, want hij heeft dat niet gedaan.
Hetgeen geschreven is in de betreffende stukken is niet juist. Het enige dat klopt is dat er medicijnen op zijn cel zijn aangetroffen, maar bij een eerdere lichting door de politie was het bezit van die medicijnen bij terugkeer inde inrichting goedgekeurd. Het is daarom onbegrijpelijk dat de vondst van die medicijnen nu tegen hem wordt gebruikt.
Verder staat er in de stukken dat hij tijdens zijn verlof door de politie zou zijn aangehouden in verband met diefstal en/of oplichting. Dit is echter niet juist. Immers, als een gedetineerde tijdens zijn verlof wordt aangehouden,wordt hij direct teruggeplaatst naar de inrichting van herkomst, maar dit was bij klager niet het geval. Wat er aan de hand was, was dat hij door de rechter-commissaris werd gehoord over dingen waar hij reeds eerder van verdachtwerd. De rechter-commissaris zag echter onvoldoende grond om hem (langer) vast te houden.
Er was dus, behalve het voorhanden hebben van medicijnen op zijn cel, geen andere reden om hem over te plaatsen en dat hij die medicijnen op zijn cel had, was al bekend bij de inrichting.

3.2 Klagers raadsman, mr. S.J. van der Woude, heeft daar schriftelijk het volgende aan toegevoegd.
Op klagers cel zijn op 5 december 2001 medicijnen gevonden. Deze medicijnen had hij echter voorgeschreven gekregen van zijn huisarts. Bovendien betrof het met name vitaminepillen en onschuldige pijnstillers en had klager dezemedicijnen bij de invoer ervan aan een bewaarder getoond en waren deze akkoord bevonden. Het lijkt hier dan ook te gaan om een vrij onschuldig incident waarvoor een simpele waarschuwing had kunnen volstaan. Uit het opgemaakteverslag blijkt ook dat het slechts ging om vitaminepillen en blijkt niet wat de andere medicijnen waren. Ook blijkt niet of uit bijvoorbeeld de verpakking kon worden opgemaakt dat de medicijnen op medisch voorschrift warenverstrekt. Het is dus niet vast te stellen dat de ernst van het voorval groter is dan klager heeft gesteld.
Met betrekking tot de vermeende bedreiging door klager van personeel op 5 december 2001 stelt klager voorop dat hij ontkent het telefoongesprek – waarbij iemand zich voor advocaat uitgaf – te hebben gevoerd. Uit het verslag van 5december 2001 is ook in het geheel niet duidelijk wat er in het telefoongesprek is gezegd. Er staat slechts te lezen: "tevens zijn er wederom enkele bedreigingen geuit". De aard van de bedreiging door de pseudo-advocaat blijft inhet midden. Aannemelijk is dat het hier ging om bedreiging met juridische maatregelen. Overigens blijkt niet van eerdere bedreigingen.
Ook dit feit – als het al door klager zou zijn begaan – is onvoldoende om tot overplaatsing naar een gesloten inrichting over te gaan. Kennelijk heeft de directeur dit ook zo gevoeld nu de directeur klager op dezelfde dag heeftgewaarschuwd dat dit soort telefoontjes voortaan achterwege moesten blijven omdat anders overplaatsing naar een gesloten inrichting zou plaatsvinden. Klager heeft toen gezegd dat hij dit inderdaad niet zou doen en heeft zich daarook aan gehouden. Daarmee heeft hij niet willen aangeven dat hij dìt telefoontje wel had gepleegd. Klager mocht er op vertrouwen dat deze feiten niet zouden worden aangemerkt als reden voor overplaatsing.
Toch heeft de directie op 5 december 2001 de incidenten aangegrepen om een verzoek te doen aan het gedetineerden recherche informatiepunt (Grip) om een onderzoek te doen naar klager. Het Grip heeft bij brief van 10 december 2001medegedeeld dat klager zich tijdens verlof schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal of oplichting en dat klager dit ook zou hebben bekend. Er werd een advies gegeven tot plaatsing in een regime waarin zou worden voorkomen dat klagerzich tijdens detentie aan dergelijke feiten schuldig zou maken.
Klager stelt voorop dat hij ook dit feit niet heeft begaan. De betreffende verklaring bij de politie is ook niet door hem ondertekend, omdat deze onjuist was. Klager werd destijds in een andere zaak gehoord en heeft wat gepraatzonder goed op te letten. Het staat daarom niet vast dat klager dit feit zou hebben begaan. Het advies van het Grip leidt niet noodzakelijkerwijs tot overplaatsing naar een gesloten inrichting. In elk geval is er onvoldoendeaanleiding om reeds op basis van de enkele verdenking van een strafbaar feit te oordelen dat opneming in een gesloten inrichting aangewezen is.
Tenslotte is in de beslissing op het bezwaarschrift niet op het bezwaarschrift ingegaan. Er is slechts volstaan met een herhaling van de redenen waarom tot overplaatsing is besloten.

3.3 De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft zich tijdens een verlof vanuit de h.o.i. Westlinge schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Dit heeft hij ook bekend.
Daarnaast heeft hij in de inrichting telefonische bedreigingen geuit richting het personeel en had hij medicijnen in zijn bezit, welke medicijnen niet door de medische dienst van de inrichting zijn verstrekt.
Op grond van deze uitermate negatieve gedragingen is hij uit de h.o.i. Westlinge weggeplaatst naar een gesloten inrichting.

3.4 Uit een brief van het Grip d.d. 10 december 2001 komt het volgende naar voren.
Uit onderzoek, dat naar aanleiding van klagers mogelijke betrokkenheid bij een op 16 oktober 2001 gepleegde overval werd gedaan, is naar voren gekomen dat klager zich, gedurende de periode dat hij in de h.o.i. Westlinge gedetineerdzat, tijdens zijn verlof schuldig heeft gemaakt aan diefstal en/of oplichting.
Naar aanleiding van genoemde feiten is hij aangehouden en als verdachte gehoord. De tijdens zijn verlof gepleegde diefstal(len) en/of oplichting zijn door hem bekend.

4. De beoordeling
4.1 Klager, die als passant ter herselectie in het h.v.b. werd geplaatst, behoorde
gelet op artikel 9, tweede lid, PBW, tot de categorie gedetineerden voor
opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2 De op de onder 3.3 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. Daarbij neemt de beroepscommissie in het bijzonder in aanmerking dat door en namens klager onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat hetgeen is vermeld in het Grip-rapport onjuist zou zijn.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 5 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven