Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/3079/GA, 11 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:11-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/3079/GA

betreft: [klager] datum: 11 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

gericht tegen een uitspraak van 12 september 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Ter Apel, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 december 2011, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, is namens de directeur van de p.i. Ter Apel [...], juridisch medewerker, gehoord.
Klager en zijn raadsman, mr. G.V. van der Bom, hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de op 26 mei 2011 om 16.40 uur opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, welke ordemaatregel is opgelegd door een personeelslid omdat onverwijlde tenuitvoerlegging
was
geboden (zogenaamd bewaardersarrest).
b. de op 27 mei 2011 om 10.20 uur opgelegde disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het opzettelijk een emmer water in de verblijfsruimte van
een medegedetineerde gooien terwijl klager kort tevoren was gewaarschuwd.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bestreden wordt dat er in de inrichting een soort ritueel zou bestaan waarbij een emmer water bij een met ontslag gaande gedetineerde in de verblijfsruimte wordt gegooid. Het zal incidenteel wel eens zijn voorgekomen. Het is echter verboden omdat dat
problemen tussen gedetineerden kan opleveren. Het personeel zal dit soort gedrag altijd proberen te voorkomen en indien nodig ingrijpen. In het onderhavige geval werd de celdeur op verzoek van klager geopend door een medewerker die niet werkzaam was op
die afdeling. Die medewerker wist niet dat het hier niet om de verblijfsruimte van klager ging. Klager is na dit voorval ingesloten door het personeel. Volgens de directeur heeft het bewaardersarrest niet te lang geduurd. Klager werd vijf minuten voor
het einde van het dagprogramma ingesloten en is de volgende dag tweeëneenhalf uur na de aanvang van het dagprogramma door de directeur gehoord. De voor de nachtrust bestemde tijd telt volgens de directeur niet mee bij de berekening van de duur van het
bewaardersarrest.

Door en namens klager is zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht ten aanzien van onderdeel a van het beklag, kan
niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het standpunt van de directeur dat voor wat betreft de termijn van vijftien uur, genoemd in art. 24, vierde lid PBW, de voor de nachtrust bestemde tijd niet meetelt, is onjuist. Het beroep
zal daarom ongegrond worden verklaard, met bevestiging - in zoverre - van de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 5,=.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt dat als onweersproken kan worden vastgesteld dat klager eerder, en wel toen hij met een emmer water achter de betrokken gedetineerde B. rende, is gewaarschuwd niet met water te knoeien op de afdeling.
Klager heeft desondanks het hem verweten gedrag vertoond. Dat gedrag is strafwaardig. De beslissing om aan klager daarvoor de bestreden disciplinaire straf op te leggen kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. De uitspraak van de beklagrechter kan daarom ten aanzien van dit onderdeel niet in stand blijven en het beklag dient in zoverre alsnog ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van onderdeel a van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit onderdeel van het beklag alsnog ongegrond.
Zij stelt vast dat aan klager een tegemoetkoming toekomt ten bedrage van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.J.G. Bleichrodt, voorzitter, mr. U.P. Burke en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 januari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven