Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4574/SGB, 11 januari 2012, schorsing
Uitspraakdatum:11-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/4574/SGB

Betreft: [klager] datum: 11 januari 2012

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C.F. Wassenaar, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Esserheem te Veenhuizen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris van 11 november 2011 tot overplaatsing naar de locatie Esserheem
te Veenhuizen.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van bezwaarschrift van 15 en 23 november 2011, van de beslissing op het bezwaarschrift van 30 december 2011 het op 2 januari 2012 tegen de beslissing van de selectiefunctionaris ingediende beroepschrift,
alsmede
van de schriftelijke inlichtingen van de selectiefunctionaris van 3 januari 2012.

1. Algemeen
Verzoeker heeft bij de Vreemdelingenkamer van de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend betreffende zijn uitzetting. Hij verzoekt om opschorting van de rechtsgevolgen van het besluit tot
ongewenstverklaring. In geschil is of dit verzoek rechtsgevolgen heeft voor verzoekers status als gedetineerde en zo ja, welke.

2. De standpunten van verzoeker en de selectiefunctionaris
Namens verzoeker is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Verzoeker stelt dat hij thans rechtmatig verblijf heeft ex artikel, eerste lid aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hij beroept zich op de uitspraak van de afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2003 (JV 2003/431).
Het verblijfsrecht van verzoeker dat hem toekwam op grond van de richtlijn 2003/38/EG is weliswaar (voorlopig) geëindigd maar het verblijfsrecht van artikel 18 EG verdrag (thans hernummert naar artikel 21 VWEU) is blijven bestaan nu zijn verblijfstatus
ex richtlijn 2004/38/EG wordt onderzocht. Van belang is voorts dat de strafrechter een voorwaarde heeft opgelegd tot behandeling van verzoeker. Hij dient zich twee jaar lang onder behandeling te stellen bij de GGZ Bouman of een daarmee vergelijkbare
instelling. Bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen wordt een dergelijk traject niet voorbereid of ten uitvoer gelegd, maar in Rotterdam bij de locatie De Schie wel. Nu de ongewenstverklaring nog onder de rechter is en de uitspraak van de
rechter waarbij de voorwaarde is uitgesproken al wel in kracht van gewijsde is gegaan, heeft verzoeker er een spoedeisend belang bij dat de overplaatsing wordt opgeschort.
Het enkel aanhangig maken van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is voldoende om rechtmatig verblijf te creëren, daarvoor is geen uitspraak van de vreemdelingenrechter nodig.
De voorzitter van de beroepscommissie is in dit geval unierechter en ook verplicht dit unierecht uit te leggen.

Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris komt naar voren, zakelijk weergegeven, dat verzoeker op 7 oktober 2011 door de locatie De Schie te Rotterdam ter selectie is aangeboden. Verzoeker is door de rechtbank te Rotterdam veroordeeld en tot
ongewenst vreemdeling verklaard. Gelet op het feit dat de einddatum van detentie is gesteld op 5 april 2012 en ten tijde van de selectie het strafrestant meer dan vier maanden bedroeg is de keuze gemaakt voor de locatie Esserheem. Verzoeker behoort
niet
tot de categorie gedetineerden voor wie een contra-indicatie geldt om te worden geplaatst in een zogenaamde VRIS-inrichting. Uit inlichtingen bij de IND is gebleken dat verzoeker op 21 juni 2011 tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Door deze
beslissing heeft verzoeker geen verblijfsrecht meer in Nederland en is hij verwijderbaar. Op het verzoek tot voorlopige voorziening is nog niet beslist. Volgens het IND wil een toekenning van de voorlopige voorziening niet automatisch inhouden dat de
verblijfstatus weer wijzigt. De verblijfstatus verandert pas weer op het moment dat de ongewenstverklaring wordt ingetrokken.
Op het moment dat de ongewenstverklaring wordt ingetrokken en verzoeker weer rechtmatig in Nederland verblijft, zal hij weer geplaatst kunnen worden in een andere inrichting dan een VRIS-inrichting. Ook kan dan weer gekeken worden naar eventuele
detentiefasering met het oog op verzoekers terugkeer in de Nederlandse samenleving.

3. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de selectiefunctionaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde
is daarom slechts de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing
van de selectiefunctionaris.

Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Ingevolge het bepaalde in artikel 67, derde lid van de Vw 2000 wordt aan de ongewenstverklaring van verzoeker het gevolg verbonden dat hij, in afwijking van artikel 8 Vw, geen rechtmatig
verblijf
kan hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Dit uitgangspunt geldt ook ten aanzien van vreemdelingen waarvan is komen vast te staan dat die onder de werking van het gemeenschapsrecht vallen. Het indienen van een verzoek om een voorlopige
voorziening, zoals door verzoeker gedaan, maakt dit niet anders. Dat verzoeker mogelijk in afwachting van de uitkomst van de voorlopige voorzieningprocedure niet kan worden uitgezet en in die zin onder de beschermende werking van het EU-verdrag valt,
brengt nog niet met zich dat hij daarom ook rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Nu dat niet geval is, is de selectiefunctionaris terecht ervan uitgegaan dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en heeft hij het in lid 1 van artikel
20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden selectiecriterium juist toegepast. In dit verband wordt nog overwogen dat de verwijzing van verzoekers raadsman naar de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State van 7 juli 2003 in het onderhavige geval niet opgaat, nu de aangehaalde uitspraak de rechtsgevolgen van en de voorwaarden voor toepassing van vreemdelingenbewaring betrof en niet handelde over de rechtsgevolgen van ongewenstverklaring.

Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris op 11 januari 2012.

secretaris voorzitter

Naar boven