Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0712/TA en 11/1002/TA, 19 december 2011, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/712/TA en 11/1002/TA

betreft: [klager] datum: 19 december 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

het hoofd van Van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen de uitspraken van 28 februari 2011 en 11 maart 2011 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op klachten van [...], verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juli 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klaagster en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juriste.

Het lid van de beroepscommissie mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester was verhinderd ter zitting aanwezig te zijn en beslist mee aan de hand van de stukken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen - voor zover in beroep aan de orde - betreffen:
a. het niet verstrekken van een medisch dieet en sojamelk;
b. de weigering geprivilegieerde post te verzenden;
c. een ordemaatregel van kamerafzondering d.d. 26 december 2010.

De beklagcommissie heeft de beklagen gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep is niet gericht tegen het oordeel van de beklagcommissie over het niet tijdig uitreiken van ingekomen post.
Klaagster dient niet-ontvankelijk in haar beklag over het medisch dieet te worden verklaard, omdat dit betrekking heeft op de wijze van betrachten van een zorgplicht. Op grond van artikel 56, vierde lid, van de Bvt staat hiertegen geen beklag open.
Door
de arts is geen medisch dieet voorgeschreven. Op het hoofd van de inrichting rust derhalve geen zorgplicht tot het verstrekken van een medisch dieet.
Klaagster heeft aangegeven een lactosevrij dieet nodig te hebben. Een onderzoek in het ziekenhuis is niet mogelijk, omdat klaagster geen verlofstatus heeft. Klaagster heeft geen toestemming gegeven tot overdracht van het medisch dossier, waaruit zou
kunnen blijken dat eerder een indicatie voor lactose intolerantie is gegeven. De inrichting heeft aan klaagster desondanks lactosevrije en vegetarische producten verstrekt. Toen echter bleek dat klaagster afweek van dit dieet door onder andere kip en
vis te eten, ontstond er verwarring. De inrichting heeft veel aandacht besteed aan de wensen van klaagster. De ontstane verwarring bij de groepsleiding en keuken heeft erin geresulteerd dat aan klaagster niet constant lactosevrij en vegetarisch voedsel
is verstrekt. De eerste drie maanden sinds klaagsters plaatsing in de inrichting verliep de verstrekking niet vlekkeloos. Op 19 januari 2011 zijn er nieuwe afspraken met klaagster gemaakt.
De beklagcommissie heeft op 11 maart 2011 direct uitspraak gedaan zonder het hoofd van de inrichting te informeren over het klaagschrift en in staat te stellen hierop te reageren.
De door klaagster genoemde brieven aan het NIFP, een deurwaarder en de politie zijn een week na aanbieding verzonden. Deze tijd was nodig in verband met de controle van de adressen. Het hoofd van de inrichting meent dat er geen sprake is van
geprivilegieerde instanties. In artikel 36 van de Bvt is een limitatieve opsomming gegeven van geprivilegieerde personen en instanties.
Wat betreft de afzonderingsmaatregel is klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag, omdat de maatregel korter dan twee dagen heeft geduurd.

Klaagster heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klaagster heeft te maken met 16 personeelsleden. Als de overdracht niet goed gaat, merkt zij daarvan de gevolgen en worden eerder gedane toezeggingen
niet nagekomen. Klaagster heeft meerdere malen aangegeven dat zij een vegetarisch en lactoservrij dieet wil. Het gaat echter vaak mis. In de inrichtingswinkel is nauwelijk iets te verkrijgen dat past bij haar dieet. Er is geen winkellijst waarop
zichtbaar is wat voor dieetproducten in de winkel verkrijgbaar zijn. Thans wordt alles wel goed geregeld. Het gaat klaagster om de eerste drie maanden. Klaagster heeft de medische gegevens niet willen afgeven, omdat hierin veel fouten zitten. Zij wil
hier niet mee geconfronteerd worden. Klaagsters maagklep functioneert niet goed. Als gevolg hiervan heeft zij last van maagzuur. Klaagster lost dit op door dagelijks een glas sojamelk te drinken. Klaagster is vegetariër om gezondheidsredenen.
De post wordt nog steeds te laat verzonden.
Over de afzonderingsmaatregel is klaagster pas drie dagen na oplegging geïnformeerd. Op de dag van plaatsing ontkende men dat klaagster was afgezonderd.

3. De beoordeling
a.
Onbestreden is dat gedurende de eerste drie maanden sinds het verblijf van klaagster in de inrichting de verstrekking van het door klaagster gewenste dieet niet goed is verlopen. Gelet hierop kan bezwaarlijk worden gesproken van een wijze van
betrachten
van een zorgplicht. Doordat de verstrekking van voeding geregeld niet goed is gegaan, is de zorgplicht van artikel 42, derde lid, geschonden. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve ongegrond worden verklaard.

b.
Vast is komen te staan dat de verzending van drie poststukken aan het NIFP, de politie Limburg-Zuid en een gerechtsdeurwaarder vertraging heeft opgelopen van een week in verband met het controleren van de adressen op de poststukken. De beroepscommissie
is van oordeel dat een dergelijke termijn te lang is in geval van verzending van post aan geprivilegieerde personen en instanties, zoals bedoeld in artikel 36 Bvt.

In artikel 36, eerste lid, van de Bvt worden als geprivilegieerde personen en instanties – voor zover hier van belang – aangewezen: ‘Onze Minister’, waarmee wordt bedoeld de Minister van Veiligheid en Justitie, en ‘justitiële autoriteiten’. In de
memorie van toelichting bij dit artikel zijn deze begrippen niet nader toegelicht. Voor de vraag of sprake is van ‘Onze Minister’ heeft naar het oordeel van de beroepscommissie als criterium te gelden, of sprake is van een functionaris werkzaam bij een
dienstonderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dat in de uitoefening van zijn taak handelt namens de Minister (of Staatssecretaris). Het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP) is weliswaar een landelijke
dienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, doch verstrekt onafhankelijke adviezen aan justitiële en maatschappelijke instanties. Dit betekent dat het NIFP niet kan worden beschouwd als een geprivilegieerde instantie.
Voor de vraag of sprake is van een ‘justitiële autoriteit’ heeft, met inachtneming van artikel 36, tweede lid, van de Bvt naar het oordeel van de beroepscommissie als criterium te gelden, of sprake is van een instantie of functionaris die is belast met
de opsporing of vervolging van strafbare feiten en instanties en functionarissen die zijn belast met een rechtsprekende taak. De politie is derhalve aan te merken als een justitiële autoriteit. De deurwaarder bezit geen zelfstandige opsporings- of
vervolgingsbevoegdheid en is derhalve geen justitiële autoriteit.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep van het hoofd van de inrichting voor zover betrekking hebbend op de verzending van post aan het NIFP en een gerechtsdeurwaarder gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre
worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard. Het beroep van de directeur zal voor het overige ongegrond worden verklaard.

c.
Op grond van artikel 57, derde lid, van de Bvt staat tegen een beslissing tot afzondering beklag open, nadat de afzondering twee dagen heeft geduurd. Aan klaagster is op 26 december 2010 de maatregel van kamerafzondering opgelegd. Deze maatregel is op
27 december 2010 beëindigd. Het beroep van het hoofd van de inrichting is derhalve gegrond en klaagster dient alsnog niet-ontvankelijk in haar beklag te worden verklaard. Het vorenstaande laat onverlet de op het hoofd van de inrichting rustende
wettelijke verplichting om klaagster schriftelijk te informeren over de aan haar opgelegde maatregel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van het beklag gegrond voor zover het betrekking heeft op de verzending van post aan het NIFP en een gerechtsdeurwaarder, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag
op dit onderdeel alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep wat betreft het overige van onderdeel b van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel c van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klaagster alsnog niet-ontvankelijk in haar beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 19 december 2011

secretaris voorzitter

Naar boven