Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2277/GA, 27 december 2011, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2277/GA

betreft: [klager] datum: 27 december 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. de Ruyter de Wildt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 juli 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 december 2011, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. de Ruyter de Wildt, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie
Esserheem.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – het gebruik van disproportioneel geweld door medewerkers van het Interne Bijstandsteam bij gelegenheid van een plaatsing in een afzonderingscel, waarbij klager letsel heeft opgelopen aan knie en
schouder

De beklagcommissie heeft het beklag – voor zover in beroep aan de orde – ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft nog steeds knieletsel. De door hem ingediende klacht ziet inderdaad enkel op het bij de overbrenging naar de afzonderingscel gebruikte geweld door de medewerkers van het Interne Bijstandsteam (IBT). Volgens klager was het niet noodzakelijk
om toen geweld toe te passen. Klager kreeg van de commandant van het IBT instructies die hij diende op te volgen, als het IBT de cel zou betreden. Klager diende te knielen en zijn handen achter zijn hoofd te houden. Klager heeft toen al direct
aangegeven dat hij niet zou kunnen knielen in verband met zijn knieklachten. Hij is vervolgens in de verblijfsruimte gaan staan met licht gebogen knieën en zijn handen achter zijn hoofd. Hierop stormde het IBT de cel binnen en werd klager op zijn
knieën
gedwongen. Hij werd vervolgens geboeid met zijn armen achter zijn lichaam. Klager begrijpt dat het inschakelen van het IBT op zich, gelet op de eerdere melding over de mogelijke aanwezigheid van een mes, misschien nog gerechtvaardigd was. De wijze van
uitvoering was echter niet nodig. In de inrichting waren klagers knieklachten bekend. Klager is van mening dat de commandant van het IBT een inschattingsfout heeft gemaakt. Er waren geen aanwijzingen dat klager verzet zou (gaan) plegen. Toen hij bekend
maakte dat hij niet op zijn knieën kon gaan zitten in verband met een blessure, had daar rekening mee gehouden kunnen worden. Klager is vervolgens geboeid en naar de isolatiecel overgebracht. Bij klager is nadien een meniscusletsel geconstateerd.
Klachten aan zijn knie had hij al voor dit voorval. Klager stelt zich nadrukkelijk op het standpunt dat het toegepaste geweld niet noodzakelijk was. Klagers belangen zijn bij de afweging om het geweld toe te passen niet of nauwelijks betrokken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Eerder op die dag had zich in Esserheem een ernstig steekincident voorgedaan. Bij het personeel waren verder berichten binnengekomen dat klager een steekwapen op zijn cel zou hebben. Klager heeft tijdens het voorval inderdaad de instructies van het IBT
opgevolgd. De directeur heeft navraag gedaan bij de commandant van het IBT over datgene wat er door klager zou zijn gezegd. De commandant kon zich dat echter niet meer herinneren. Voor de directeur is daarom niet duidelijk of klager al dan niet iets
heeft gezegd over zijn knieletsel. Uit het verslag van het IBT valt op te maken dat er volgens de standaardprocedure is gehandeld en dat er geen sprake is geweest van buitensporig geweld. Klager heeft steeds meegewerkt in de procedure. Navraag bij de
medische dienst heeft geleerd dat er sprake was van knieklachten maar dat de medische dienst nooit het zogenaamde ‘op slot springen van de knie’ heeft waargenomen. Tussen het aanzeggen door de commandant en het feitelijke binnentreden in de
verblijfsruimte door het IBT zit een aantal seconden (vier of vijf). Reden voor de inschakeling van het IBT was dat er sterke aanwijzigen waren dat klager een wapen op cel voorhanden zou hebben. Naar aanleiding daarvan is besloten klager met behulp van
het IBT naar de afzonderingscel over te brengen en daarna diens cel grondig te doorzoeken. Daarbij is door het IBT proportioneel gehandeld.

3. De beoordeling
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – ziet op de beslissing van de directeur om klager door het IBT vanuit zijn verblijfsruimte over te laten brengen naar een afzonderingscel. Aanleiding voor die beslissing was het vermoeden dat klager in
zijn
verblijfsruimte een wapen, een mes, onder zich zou hebben. De beslissing om klager door het IBT over te laten brengen naar de afzonderingscel is, gelet op dat aannemelijk geacht vermoeden, niet onredelijk of onbillijk. Bij die overbrenging is door het
IBT geweld gebruikt. De vraag die beantwoord dient te worden is of dat toegepaste geweld disproportioneel is geweest. Noch uit het actierapport van de inzet van het IBT van 7 februari 2011, noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is
aannemelijk geworden dat door het IBT meer geweld is toegepast dan in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder gelet op de verdenking dat klager een mes onder zich zou hebben, strikt noodzakelijk was. Voorts begrijpt de beroepscommissie dat de
directeur tevoren een afweging heeft gemaakt omtrent de inzet van het IBT naar aanleiding van die verdenking. De omstandigheid dat klager daarbij (enige) pijnklachten aan knie en schouder heeft ervaren is inherent aan het – niet disproportioneel
geachte
– toegepaste geweld. Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met
bevestiging van – voor zover in beroep aan de
orde – de uitspraak van de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagcommissie./

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.J.G. Bleichrodt, voorzitter, mr. U.P. Burke en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 december 2011

secretaris voorzitter

Naar boven