nummer: 11/2190/GA
betreft: [klager] datum: 13 december 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.J.M. Jansen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 augustus 2011 van de beklagcommissie bij de locatie De Boschpoort Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 november 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.J.M. Jansen, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde
locatie.
De beroepscommissie heeft op 24 november 2011 schriftelijk een nadere toelichting aan de beroepscommissie doen toekomen. Die nadere toelichting is aan klager en de raadsman gezonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het aantreffen van opgespaarde medicatie.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Namens klager is een beroepschrift ingediend. Bij de daarin vermelde gronden voor het beroep wordt gepersisteerd. Klager heeft veelvuldig verzocht om een gesprek met de arts over een mogelijke afbouw van de voorgeschreven medicatie. Klager heeft de
arts
daarover niet kunnen spreken. Klager, die de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, wist niet dat hij de overgebleven medicatie niet mocht bewaren. Volgens klager is er geen sprake van een verstoring van de orde of veiligheid in de inrichting. Klager
heeft na zijn ontslag meer medicatie voorgeschreven gekregen. De hoeveelheid voorgeschreven antidepressiva is gelijk gebleven. Hij krijgt nu ook een middel op zijn cholesterol te verlagen. De arts heeft klager in de vier maanden dat hij in Breda
verbleef slechts twee keer willen spreken. Klager kwam vanuit Franse detentie naar Nederland. In Frankrijk kreeg hij zijn medicatie maandelijks verstrekt en kon hij die zelf bewaren. In Nederland kreeg hij dagelijks een kleine hoeveelheid medicijnen
verstrekt. Hij is uiteindelijk disciplinair gestraft omdat bij hem vijf pillen zijn aangetroffen. Overigens heeft klagers echtgenote brieven gestuurd naar de inrichting om aandacht te vragen voor klagers medische toestand. Daarop is nooit gereageerd
door de inrichting. Klager heeft de aangetroffen pillen, die overigens open en bloot in de verblijfsruimte lagen, overgehouden, omdat hij zelfstandig was begonnen de hoeveelheid antidepressiva te minderen. Omdat hij van de inrichtingsarts geen antwoord
kreeg op zijn verzoeken om met hem te spreken, is hij zelf begonnen met een afbouw.
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De directeur is van mening dat, als klager klachten heeft over de medische dienst, hij zich had moeten richten tot de Medisch Adviseur. Klager is veelvuldig door de medische dienst van de inrichting gezien en heeft toen voldoende de gelegenheid gehad
zijn klachten te bespreken. Volgens de inlichtingen van de medische dienst kwam klager twee keer per week bij de medische dienst. De directeur zal de data waarop klager contact heeft gehad met de medische dienst nazenden en daarbij tevens door de
medische dienst laten vermelden of toen gesproken is over een wijziging in de medicatieverstrekking.
3. De beoordeling
Als onweersproken kan worden vastgesteld dat op 22 mei 2011 in klagers verblijfsruimte – bij gelegenheid van een inspectie – een hoeveelheid medicatie is aangetroffen, welke hem door de medische dienst was verstrekt. Die medicatie had niet mogen worden
bewaard maar steeds op de datum van verstrekking moeten worden ingenomen dan wel – door tussenkomst van het inrichtingspersoneel – teruggegeven moeten worden aan de medische dienst. Gelet daarop moet de beslissing om aan klager daarvoor een
disciplinaire straf op te leggen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht.
Klagers standpunt, dat hij de hoeveelheid medicatie heeft willen minderen en dat hij dit niet met de medische dienst (een arts of verpleegkundige) heeft kunnen bespreken, wordt voldoende aannemelijk geacht. Weliswaar komt uit de door de directeur
verstrekte nadere inlichtingen naar voren dat er over klager in de periode tussen 2 maart 2011 en 28 juni 2011 tenminste 22 meldingen van contact met de medische dienst zijn, maar daadwerkelijk heeft klager in die periode slechts drie keer – in de
periode van 2 maart tot 14 maart 2011 – de arts gesproken. Op 3 maartt 2011 is klagers medicatie aan de orde geweest. Voor het overige is klager in de gehele periode tien keer gezien door de verpleegkundige, maar uit de inlichtingen van de directeur
valt niet op te maken dat toen met klager is gesproken over de vermindering van de aan klager verstrekte hoeveelheid antidepressiva.
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat klager heeft getracht aandacht te vragen voor de aan hem verstrekte hoeveelheid medicatie en zijn wens om die hoeveelheid af te bouwen en dat die aandacht hem door de medische
dienst onvoldoende is geschonken. Dat is een omstandigheid waarmee, naast de omstandigheid dat aannemelijk is dat klager de aangetroffen medicatie open en bloot in zijn verblijfsruimte had liggen en dus niet heeft geprobeerd deze te verstoppen, de
directeur bij de strafoplegging rekening had moeten houden. In een geval als het onderhavige had het daarom meer voor de hand gelegen aan klager – mede als waarschuwing – een geheel voorwaardelijke disciplinaire straf op te leggen. Dat geldt temeer nu
gesteld noch aannemelijk is geworden dat bij klager eerder opgespaarde medicatie is aangetroffen. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden ten aanzien van de aard van de opgelegde
disciplinaire straf en ongegrond ten aanzien van de beslissing om aan klager een disciplinaire straf op te leggen.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 22,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ten aanzien van de aard van de opgelegde disciplinaire straf alsnog gegrond. Voor zover het beklag is gericht tegen de beslissing
om
aan klager een disciplinaire straf op te leggen wordt ongegrond verklaard.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 december 2011
secretaris voorzitter