nummer: 11/2132/GA
betreft: [klager] datum: 13 december 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,
gericht tegen een uitspraak van 7 juni 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 november 2011, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i.
De beroepscommissie heeft, na afloop van de behandeling van het beroep, de verblijfsruimten van Unit 7 van de p.i. Vught geschouwd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het ontbreken van een schaamschot in de verblijfsruimte.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 10,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep is met name ingediend, omdat de directeur van mening is dat de beklagcommissie deze zaak anders had moeten behandelen. De directeur heeft door omstandigheden inderdaad niet tijdig gereageerd op het verzoek om inlichtingen. Het had dan echter
voor de hand gelegen als de zaak op een zitting zou zijn behandeld. Op Unit 7 zijn twee soorten verblijfruimtes. De eerste soort is zodanig ingericht dat de toiletten direct bij het openen van de deur zichtbaar zijn. Bij de tweede soort
verblijfsruimtes
is dat niet het geval. Een muur verhindert daarbij het zicht. Inmiddels is besloten om in alle cellen schaamschotten te plaatsen. Een eerdere klacht over het ontbreken van schaamschotten is gegrond verklaard. Overigens werd klagers privacy, toen hij in
de tweede soort verblijfsruimtes was ondergebracht, niet geschonden. Klager heeft ongeveer de helft van de tijd dat hij op Unit 7 verbleven in een verblijfsruimte van de eerste soort. De directeur meldt daarbij nog dat door het luikje van de celdeur
bij
geen van de twee soorten verblijfsruimtes een gedetineerde kan worden gezien als deze op het toilet zit.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er werd door de penitentiair inrichtingswerkers (p.i.w.-ers) van Unit 7 vaak de cel binnengekomen zonder dat zij eerst op de deur klopten. Dat gebeurde ook als klager op het toilet zat. Klager is van mening dat hij daardoor in zijn privacy is
geschonden. De
p.i.w.-ers kijken voor het betreden van verblijfsruimte eigenlijk nooit door het luikje. Klager verbleef op het moment dat hij zijn klacht indiende in een verblijfsruimte van de eerste soort.
3. De beoordeling
Naar aanleiding van de schouw door de beroepscommissie van de verblijfsruimten van Unit 7 kan worden vastgesteld dat er – voor zover hier van belang – sprake is van twee soorten verblijfsruimten. In de eerste soort (cel A) opent de deur van de
verblijfsruimte (de celdeur) naar rechts en bevindt het toilet zich achter een wand van (ongeveer) één meter aan de rechterzijde van de verblijfsruimte. Hoewel het toilet zelf niet direct zichtbaar is, is de gedetineerde bij opening van de celdeur
direct zichtbaar als hij gebruik maakt van het toilet. Vanuit het zich in de celdeur bevindende (zicht)luikje is niet te zien of een gedetineerde op het toilet verblijft. Bij de tweede soort (cel B) opent de celdeur eveneens naar rechts maar bevindt
het
toilet zich aan de linkerzijde van de verblijfsruimte, eveneens achter een wand van (ongeveer) één meter. Bij het openen van de deur is het toilet niet direct zichtbaar en eveneens is niet (direct) zichtbaar of een gedetineerde gebruik maakt van dat
toilet, daarvoor dient eerst de verblijfsruimte te worden betreden. Vanuit het luikje in de celdeur is niet te zien of een gedetineerde op het toilet verblijft.
Onweersproken is dat klager in Unit 7 gedurende de helft van zijn verblijf aldaar in cel A heeft verbleven en gedurende de andere helft in cel B.
Artikel 9 van de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen van 24 december 1998 (nr. 736621/98/DJI, Stcrt. 250, zoals laatstelijk gewijzigd bij regeling van de Minister van Justitie van 6 september 2004, nr. 5307895/04/DJI, Stcrt 2004,
175) (hierna:de Regeling) luidt – voor zover hier van belang –:
“-1. De verblijfsruimte is voorzien van een toilet en een wasgelegenheid, die zodanig kunnen worden afgeschermd dat de privacy van de gedetineerde voldoende is gewaarborgd.
-2. (...)”
Op grond van hetgeen in beroep naar voren is gebracht en op grond van hetgeen de beroepscommissie bij voormelde schouw heeft waargenomen, moet worden geoordeeld dat cel B (weliswaar minimaal) voldoet aan de daaraan in artikel 9, eerste lid, van de
Regeling gestelde eis en dat de privacy van de daarin verblijvende gedetineerde voldoende is gewaarborgd. De uitspraak van de beklagrechter kan in zoverre niet in stand blijven en het beklag dient – voor zover dit ziet op klagers verblijf in cel B –
ongegrond te worden verklaard.
Op grond van hetgeen in beroep naar voren is gebracht en op grond van hetgeen de beroepscommissie bij voormelde schouw heeft waargenomen, moet worden geoordeeld dat cel A niet voldoet aan de daaraan in artikel 9, eerste lid, van de Regeling gestelde
eis
en dat de privacy van de daarin verblijvende gedetineerde onvoldoende is gewaarborgd. Het beroep van de directeur zal in zoverre ongegrond worden verklaard, met bevestiging – in zoverre – van de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie kan zich verenigen met de hoogte van de door de beklagrechter toegekende financiële tegemoetkoming. Weliswaar wordt het beklag gedeeltelijk ongegrond verklaard, maar de beroepscommissie acht de door de beklagrechter vastgestelde
hoogte, gelet op de vastgestelde schending van klagers privacy, alleszins redelijk. Het beroep van de directeur wordt in zoverre ongegrond verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep – voor zover dit ziet op klagers verblijf in
cel A – ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.
Zij verklaart het beroep – voor zover dit ziet op klagers verblijf in cel B – gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dat onderdeel van het beklag alsnog ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de aan klager toegekende tegemoetkoming ongegrond en bevestigt dat onderdeel van de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 december 2011
secretaris voorzitter