Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0561/GA, 21 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/561/GA

betreft: [klager] datum: 21 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.S. ten Doesschate, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 januari 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 oktober 2011, gehouden in de p.i. Hoogeveen, zijn gehoord [...] en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur respectievelijk juridisch medewerker bij de p.i. Zwolle. Hoewel voor klagers vervoer naar de
zitting
was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
De raadsman van klager, mr. C.J.J. Visser, is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Van het besprokene ter zitting is een verslag opgemaakt dat voor een nadere reactie is toegezonden aan klagers nieuwe advocaat, mr. drs. O.O. van
der Lee. Op 17 oktober 2011 ontving de beroepscommissie een nadere reactie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
1. de wijze waarop een rapport is aangezegd (20103156);
2a. het niet tijdig toegang geven tot de inrichtingsarts op 30 juli 2010 (20103256);
2b. de afname van de afstandsbediening (20103257);
2c. de bejegening tijdens de medicatieverstrekking (20103258);
2d. de verstrekking van bepaalde medicatie (20103258);
2e. het meeluisteren door personeel van telefoongesprekken tussen klager en zijn advocaat en het afluisteren van alle andere telefoongesprekken (20103260 en 20103261);
2f. het afbreken van een telefoongesprek dat klager met zijn raadsvrouw heeft gevoerd op 3 augustus 2010 (20103262);
2g. de weigering om klager een winkelbestelling te laten doen na zijn terugkeer uit het ziekenhuis (20103263);
3a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte van 1 september 2010 (20103349);
3b. de weigering om met zijn advocaat te bellen op 1 september 2010 omstreeks 10.30 uur en het afbreken van het telefoongesprek met de advocaat op een later moment op 1 september 2010 (20103350);
4. het te laat uitreiken van een brief van klagers advocaat (20103414);
5. het te laat uitsluiten van klager voor bezoek en de bejegening van klagers bezoek door het personeel (20103456 en 20103457);
6a. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte van 29 september 2010 (20103478);
6b. het afluisteren van een telefoongesprek van klager met zijn advocaat (20103479);
6c. het niet melden aan klager dan wel het niet uitreiken aan klager van ontvangen kleding (20103480);
7. de inbreuk op klagers lichamelijke integriteit op 13 oktober 2010 (20103495);
8. het op 12 november 2010 te laat uitsluiten van klager na een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel (20103558);
9. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte van 29 oktober 2010 (20103527);
10. het klager niet of onvoldoende in de gelegenheid stellen te recreëren op 25 november 2010 en in de periode van 23 tot en met 30 november 2010 (20103587 en 20103588);
11. klagers transport op 2 december 2010 en de bejegening van klager na het transport (20103597 en 20103598);
12. de bejegening van klager door het personeel op 6 december 2010 na weigering transport (20103600).

De beklagcommissie heeft het beklag wat betreft de onderdelen 2a, 2e, 2f, 3a, 3b, 5 wat betreft de te late uitsluiting van klager, 6a, 6b, 7, 8, 9, 10 en 11 wat betreft het transport ongegrond verklaard, het beklag wat betreft de onderdelen 2g en 4
gegrond en klager niet-ontvankelijk verklaard in de onderdelen 1, 2b, 2c, 2d, 5 wat betreft de bejegening, 6c, 11 wat betreft de bejegening en 12 van het beklag, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
De raadsman van klager, mr. drs. O.O. van der Lee, heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager persisteert bij zijn voor de
beklagcommissie gegeven onderbouwing van de klachten. Klager is een 70-jarige oude man, die een levenslange gevangenisstraf uitzit. Zijn situatie is uitzichtloos. Klager streeft een bepaalde mate van zelfbeschikking na. De inrichting daarentegen eist
van klager dat hij zich volledig aanpast aan het detentieregime en de hierin geldende voorschriften. Dit leidt tot fricties. Klager wil op een afdeling geplaatst worden voor langgestraften/levenslanggestraften.
Wat betreft beklagonderdeel 1 heeft klager onder dreiging van het opleggen van een straf de opdracht van het personeel om zijn bestek op te ruimen moeten uitvoeren. Dit dreigement moet worden gezien als een beslissing waarover hij zich moet kunnen
beklagen.
Wat betreft beklagonderdeel 2a heeft het personeel niet tijdig gereageerd op oproepen van klager om een arts. Er is geen verslag van de gebeurtenissen overgelegd waaruit dit kan blijken. Hij heeft anderhalf uur moeten wachten op een arts.
Wat betreft beklagonderdeel 2e betwist klager dat het personeel slechts op gezette tijden aanwezig zou zijn in de ruimte waar hij telefoneert. Het personeel bevindt zich zo dicht bij klager dat het de inhoud van zijn gesprekken letterlijk kan volgen.
Er
is geen sprake van een aparte telefoon voor contacten met een advocaat. Het komt voor dat klager naderhand wordt aangesproken door het personeel over het gevoerde telefoongesprek.
Wat betreft beklagonderdeel 2f meent klager dat hij de noodzaak van het afmaken van een eerder onderbroken telefoongesprek met zijn advocaat niet hoeft aan te tonen.
Wat betreft beklagonderdeel 3a stelt klager dat zijn gedrag een directe reactie was op het eveneens ontoelaatbare gedrag van het personeel door hem onnodig fysiek te wekken.
Wat betreft beklagonderdeel 3b heeft klager wel degelijk aannemelijk gemaakt dat het belangrijk was om met zijn advocaat te bellen. Dit volgt reeds uit het feit dat hij het verzoek om te bellen deed buiten de gebruikelijke recreatietijd om. Klager
betwist dat hij later alsnog de gelegenheid heeft gekregen te bellen.
Wat betreft beklagonderdeel 5 meent klager dat het niet aan hem is om te melden dat hij bezoek heeft. Het bezoek maakt met de inrichting een afspraak, niet met klager. Klager weet niet wanneer het bezoek komt.
Wat betreft beklagonderdeel 6a stelt klager dat zijn gedrag een directe reactie was op het eveneens ontoelaatbare gedrag van het personeel. Klager mag in beginsel niet worden aangeraakt door een p.i.w.-er. Door hem zonder reden fysiek te wekken
reageerde hij impulsief en geschrokken. Dit kan hem niet worden verweten.
Wat betreft beklagonderdeel 6b stelt klager dat het personeel altijd aanwezig is als hij belt en zo dichtbij dat het de inhoud van de telefoongesprekken letterlijk kan volgen. Klager verzoekt de betrokken p.i.w.-ers als getuige te horen, althans inzage
te krijgen in zijn dossier. Er is geen sprake van een aparte telefoon voor contacten met een advocaat. Het komt voor dat klager naderhand wordt aangesproken door het personeel over het gevoerde telefoongesprek.
Wat betreft beklagonderdeel 6c heeft klager nooit bericht ontvangen van het BAD dat hij andere goederen moet uitvoeren of weggooien alvorens hij nieuwe zou kunnen ontvangen. De stelling dat het BAD die mededeling wel zou hebben gedaan, blijkt niet uit
de stukken.
Wat betreft beklagonderdeel 7 is klager gedwongen zich te laten douchen door een vrouwelijke p.i.w.-er. Klager heeft zich in de bewuste week iedere dag gedoucht en daarmee voldaan aan het minimum van twee keer per week.
Wat betreft beklagonderdeel 8 is gesteld noch gebleken dat de afzondering door middel van bewaardersarrest voorafgaand aan de disciplinaire straf onverwijld was geboden. Overigens heeft de directeur hem reeds op de avond van 9 november 2010 over het
incident gesproken. Zo er sprake was van afdelingsarrest, dan nam dit een einde op het moment dat de directeur met klager sprak.
Wat betreft beklagonderdeel 9 ontkent klager moedwillig met zijn rolstoel tegen de betrokken medewerker te zijn aangereden. Het feit dat klager geen excuses heeft aangeboden kan niet worden uitgelegd als zou klager de intentie hebben gehad de
medewerker
aan te rijden.
Wat betreft beklagonderdeel 10 meent klager dat het personeel uit het feit dat klager tijdens de recreatie terugging naar zijn cel, niet mocht afleiden dat hij niet verder wilde recreëren. Klager heeft in de periode van 23 november tot 30 november 2010
niet altijd voldoende recreatietijd gekregen. De inrichting heeft dit niet onderbouwd weerlegd.
Wat betreft beklagonderdeel 11 stelt klager dat de inrichting wel invloed kan uitoefenen op het moment waarop klager in de ophoudcel wordt geplaatst in afwachting van zijn vervoer. Verder heeft klager enkel gevraagd waarom de detector bleef afgaan. Het
personeel zou hierop hebben geantwoord dat klager voorzichtig moest zijn, want hij zou zo in de iso zitten. Klager meent dat de wijze van bejegening moet worden getoetst aan de beginselen van goede bejegening zoals door de Raad geformuleerd. De wijze
van bejegening is in strijd met het beginsel van fatsoenlijke omgang: kwaliteit van de dagelijkse bejegening.
Wat betreft beklagonderdeel 12 heeft het personeel zich dreigend tegenover klager opgesteld en de wens uitgesproken dat het een en ander klager veel geld zou gaan kosten. Dit wordt door de directeur niet weersproken. Klager meent dat deze wijze van
bejegening eveneens moet worden getoetst aan de beginselen van goede bejegening. De wijze van bejegening is in strijd met het beginsel van fatsoenlijke omgang: kwaliteit van de dagelijkse bejegening.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur merkt op dat klager niet tegen alle onderdelen van de uitspraak van de beklagcommissie beroep heeft ingesteld. Zij geeft derhalve
alleen een reactie op die onderdelen van het beklag waartegen beroep is ingesteld.
Wat betreft beklagonderdeel 1 merkt de directeur op dat het verzoek aan klager om het bestek op te ruimen een normaal verzoek is waar geen dreigement vanuit gaat. Klager reageerde heftig op het personeel. Er is geen sprake van een beslissing van de
directeur.
Wat betreft beklagonderdeel 2a is de directeur van mening dat de inrichting zeer adequaat heeft gereageerd door direct contact op te nemen met de huisartsenpost. De inrichting heeft geen regie over de snelheid van reageren van de huisartsenpost.
Wat betreft beklagonderdeel 2f merkt de directeur op dat klager veelvuldig heeft gebeld en dus volop de gelegenheid heeft gehad zijn raadsvrouw te bellen. Klager heeft niet aangegeven dat hij na de onderbreking nogmaals met zijn raadsvrouw wilde
bellen.
Als dit verzoek was gedaan, had de inrichting daarover kunnen beslissen.
Wat betreft beklagonderdeel 2e en 6b over het meeluisteren van het personeel tijdens telefoongesprekken van klager met onder meer zijn advocaat, wijst de directeur op het feit dat klager in een individueel programma is geplaatst. Het personeel
verblijft
dan altijd in de nabijheid van de gedetineerde. De directeur ontkent dat er toezicht is uitgeoefend op de door klager gevoerde telefoongesprekken.
Wat betreft beklagonderdeel 3a werd klager agressief nadat hij rustig werd wakker geschud. De directeur kan zich voorstellen dat klager schrikt als hij wordt wakker gemaakt. Zijn heftige reactie is echter niet aanvaardbaar.
Wat betreft beklagonderdeel 3b wilde klager na de recreatie bellen met zijn advocaat. Hij had dit gewoon kenbaar kunnen maken. Ook hier had klager beter kunnen communiceren met het personeel.
Wat betreft beklagonderdeel 5 over het te laat uitsluiten voor het bezoek merkt de directeur op dat klager had moeten aangegeven dat er bezoek zou komen. Ook hier weer een gebrekkige communicatie van de kant van klager.
Wat betreft beklagonderdeel 6a over de disciplinaire straf van 29 september 2010 verwijst de directeur naar haar hiervoor gemaakte opmerking met betrekking tot de disciplinaire straf van 1 september 2010.
Over beklagonderdeel 6c merkt de directeur op dat voor het invoeren van goederen een verzoek moet worden ingediend. Logischerwijs weet een gedetineerde op dat moment dus dat er invoer komt. Bij het Bad wordt bijgehouden hoeveel goederen een
gedetineerde
onder zich heeft. Als er invoer is, belt het Bad met de afdeling en geeft daarbij eventueel aan dat de gedetineerde teveel goederen voorhanden heeft. In dat geval moeten eerst goederen worden uitgevoerd. Klager heeft pas acht weken later aangegeven dat
hem geen kleding is uitgereikt.
Over beklagonderdeel 7 merkt de directeur op dat klagers hygiëne onder de maat is. Hij moet tweemaal per week onder de douche. Als niet duidelijk is of klager zich heeft gedoucht, wordt er ingegrepen. Dat is een aantal keren voorgekomen. Het is beleid
dat het douchen zoveel mogelijk door personen van het gelijke geslacht als de gedetineerde gebeurt. Klager verblijft echter in het PPC en heeft veel somatische klachten. Een vrouwelijke verpleegkundige die hem heeft gedoucht is hiervoor beter opgeleid
dan de eveneens aanwezige mannelijke bewakers.
Wat betreft beklagonderdeel 8 over het te laat uitsluiten van klager na een disciplinaire straf van drie dagen, merkt de directeur op dat klager ’s avonds op 8 november 2010 in afzondering is geplaatst na overleg met de directeur. Dit bewaardersarrest
heeft niet langer dan 15 uren geduurd. Van een bewaardersarrest wordt vooraf geen mededeling gedaan.
Wat betreft beklagonderdeel 9 over de disciplinaire straf van 29 oktober 2010 is volgens de directeur duidelijk dat klager een extra zet gaf aan zijn rolstoel, zodat van per ongeluk aanrijden geen sprake is.
Over beklagonderdeel 10 merkt de directeur op dat klager tijdens de recreatie naar zijn cel is teruggelopen. Het personeel dacht dat klager niet meer wilde deelnemen aan de recreatie. De celdeur is toen gesloten. Klager communiceert slecht. Hij had het
personeel kunnen informeren dat hij nog wel aan de recreatie wilde deelnemen. Over de recreatie in de periode van 23 tot 30 november 2010 merkt de directeur op, dat de recreatie is opgedeeld in blokken. De stelling van klager dat hij minder
recreatie-uren ontvangt, is niet juist.
Wat betreft beklagonderdeel 11 over het transport van gedetineerden ontvangt de inrichting van DV&O een lijst met tijden. Die dag was DV&O wat verlaat in verband met het slechte weer. De directeur valt hierin geen verwijt te maken. Verder is het regel
in de inrichting dat iedereen piepvrij door de poortjes moet.
Wat betreft beklagonderdeel 12 over het transport op 6 december 2010 ontkent de directeur dat het personeel zich dreigend heeft opgesteld.

3. De beoordeling
Klagers vorige raadsman is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de zitting van de beroepscommissie. De nieuwe raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Nu de behandeling van het beroep eerder op verzoek van
klager is aangehouden, ziet de beroepscommissie mede gelet op de reeds uitgewisselde standpunten onvoldoende aanleiding de behandeling andermaal aan te houden. In plaats daarvan is de nieuwe raadsman alsnog in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de
reactie van de directeur te reageren.

Ad 1, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, 2g, 3a, 3b, 4, 5, 6a, 6b, 6c, 8, 9, 11 en 12.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ad 2f.
Op grond van artikel 39, vierde lid jo. artikel 37, eerste lid, onder i, van de Pbw wordt een gedetineerde in staat gesteld met zijn rechtsbijstandverlener telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. In verband
met een spitactie is het telefoongesprek dat klager heeft gevoerd met zijn raadsvrouw op 3 augustus 2010 afgebroken. Uit de toelichting van de directeur komt naar voren dat klager veelvuldig in de gelegenheid is gesteld om met zijn advocaat te bellen.
Nu klager op geen enkele wijze heeft aangegeven dat hij dit onderbroken gesprek met zijn raadsvrouwe wenste voort te zetten, hetgeen op zijn weg had gelegen, en de directeur derhalve op dit punt geen beslissing heeft kunnen nemen, dient zijn beroep
ongegrond te worden verklaard.

Ad 7.
Klager beklaagt zich over het feit dat hij op 13 oktober 2010 door een vrouwelijke medewerker, die verpleegkundige is, is gewassen. De beroepscommissie is van oordeel dat het wassen van gedetineerden zoveel mogelijk door personen van hetzelfde geslacht
moet worden verricht. Uit de toelichting van de directeur komt echter naar voren dat klager lijdt aan somatische klachten en extra zorg nodig heeft. Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie het niet onredelijk dat klager door de aanwezige
verpleegkundige die op dit punt beter geëquipeerd is dan haar aanwezige mannelijke piw’ers, wordt gewassen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie merkt hierbij nog op dat indien klager zichzelf had gedoucht, waartoe
hij
in de gelegenheid was gesteld, hij deze wasbeurt had kunnen voorkomen.

Ad.10
Uit de stukken komt naar voren dat klager op 25 november 2010 tijdens de recreatie is teruggelopen naar zijn cel. Volgens de directeur ging het personeel ervan uit dat klager niet langer wilde deelnemen aan de recreatie en heeft daarop de celdeur
gesloten. Juist nu door de directeur wordt gesteld dat klager slecht communiceert, is het van belang dat het personeel in een situatie als deze, waarbij klager geen signaal heeft afgegeven waaruit zonder meer kan worden opgemaakt dat hij zijn
recreatiemoment niet wenst voort te zetten, eerst bij klager navraagt of hij nog verder wenst deel te nemen aan de recreatie. Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen
van een tegemoetkoming. Wat betreft de recreatie in de periode van 23 tot 30 november 2010 is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager niet ten minste zes uren recreatie, zoals bedoeld in artikel 49, tweede lid, van de Pbw, wordt aangeboden. Het
beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond wat betreft de beklagonderdelen 1, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, 2f, 2g, 3a, 3b, 4, 5, 6a, 6b, 6c, 7, 8, 9, 10, voor zover dit betrekking heeft op de recreatie in de periode van 23 tot 30 november 2010, 11 en 12
en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep wat betreft beklagonderdeel 10, voor zover dit betrekking heeft op de insluiting tijdens de recreatie op 25 november 2010, gegrond vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog
gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven