Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1510/GA, 24 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1510/GA

betreft: [klager] datum: 24 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 mei 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de voornoemde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. D.M. Penn om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op 20 september 2011 is aan de directeur om nadere schriftelijke inlichtingen verzocht. Zijn reactie is op 4 oktober 2011 ter kennisneming doorgestuurd naar klager en diens raadsman voornoemd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft (1) een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie wegens het verkeerd aanbieden van post en (2) het feit dat klagers post is geopend.

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van beklagonderdeel 1 stelt klager dat hij geen mededeling heeft gekregen van een rapport op grond van artikel 50 van de Pbw. De oplegging van de straf is derhalve in strijd met de wet. Hoewel ter zitting uitdrukkelijk over dit formele
gebrek is geklaagd, heeft de beklagcommissie verzuimd zich hierover uit te laten. Ten tweede stelt klager dat zijn gedraging niet ernstig genoeg was om te worden gekwalificeerd als “onverenigbaar met de orde of veiligheid in de inrichting ” als bedoeld
in artikel 50, eerste lid, van de Pbw, zodat op materiële gronden het beklag gegrond is. Bovendien mocht de directie op grond van artikel 36 van de Pbw de enveloppe (de beroepscommissie leest: niet) openen en onderzoeken, zodat zowel het
proportionaliteits- als subsidiariteitsbeginsel ernstig zijn geschonden.
Ten aanzien van beklagonderdeel 2 voert klager aan dat de directie niet heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de jurisprudentie. Een afweging van belangen ontbreekt, de noodzaak op basis van voldoende inzichtelijke criteria is niet
schriftelijk vastgelegd en aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is niet voldaan.

De directeur heeft daarop het volgende aangevoerd.
Het beroepschrift geeft geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. De directeur sluit zich in deze aan bij de uitspraak van de beklagcommissie waarin wel wordt geschreven over inhoudelijk onderzoek van correspondentie, één van de
toezichtmaatregelen in het kader van de GVM-beschikking.
Er is geen schriftelijk verslag van 26 januari 2011. Na vaststelling van het verkeerd ter verzending aangeboden poststuk, heeft de directeur klager meteen ter zake gehoord.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a juncto artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de
veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Indien de directeur zelf voornoemde feiten constateert, kan het opmaken van een verslag op grond van artikel 50, derde lid, van de Pbw achterwege
blijven.

Klager heeft een brief in een gesloten enveloppe ter verzending aangeboden. Op de enveloppe heeft klager vermeld dat de geadresseerde een advocatenkantoor is, terwijl het adres van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zoetermeer is vermeld. Onderzoek van
dit poststuk lag gelet op de tenaamstelling en adressering voor de hand en de beroepscommissie begrijpt dat het poststuk in verband daarmee ter hand gesteld is van de directeur. Na het openen van de enveloppe is vervolgens gebleken dat het aangeboden
poststuk bestemd was voor een gedetineerde in de p.i. Zoetermeer. Op grond daarvan heeft de directeur toen geoordeeld dat klager betrokken was bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde en veiligheid in de inrichting. Dat oordeel acht de
beroepscommissie juist nu door deze tenaamstelling en adressering de brief mogelijk ten onrechte als een geprivilegieerd poststuk wordt aangemerkt en valt onder een ander regime van controle op poststukken.
Mede in het licht van de nadere informatie van de kant van de directeur is voldoende aannemelijk dat de directeur zelf heeft geconstateerd dat klager een poststuk verkeerd ter verzending heeft aangeboden. Het opmaken van een verslag kon derhalve
achterwege blijven. Daaraan doet niet af dat in de beslissing tot strafoplegging de standaard zinsnede dat er verslag is opgemaakt is gehandhaafd nu dit moet worden beschouwd als een kennelijke vergissing. Hetgeen klager in beroep heeft aangevoerd kan
daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. F.G. Bauduin en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 24 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven