nummer: 11/2166/GM
betreft: [klager] datum: 22 november 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 juni 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 september 2011, gehouden in de p.i. Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.F. Korvinus, gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Grave heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn
ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 april 2011, betreft het niet krijgen van de juiste virusbehandeling, het niet krijgen van de juiste hartmedicatie en het zelf moeten afbouwen van de morfine.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft het gevoel dat de medische dienst hem steeds wegstuurt en dat ze hem zeurderig vinden. Klager heeft zich tegenover zijn raadsman beklaagd over pijnen en concentratieproblemen. Via Orbis Medisch Centrum is er een afspraak voor klager
gemaakt
bij het Erasmus ziekenhuis te Rotterdam voor een intake voor een experimentele kuur ter behandeling van zijn aandoening. Deze afspraak stond begin augustus gepland. De afspraak is geannuleerd omdat klager op de hoogte was van de datum, hetgeen in
strijd
is met het beleid. Er is nog geen nieuwe afspraak gemaakt. Binnenkort zal klager zijn tbs ondergaan. Hij staat momenteel op de wachtlijst voor een plaats in een tbs-kliniek. Klager hoopt dat hij de kuur, welke circa tien maanden zal duren, mag volgen.
De medische klacht is de facto gericht tegen het gegeven dat er onvoldoende zorg en begeleiding ten aanzien van klagers chronische hepatitis wordt geboden. Klager voelt zich in de steek gelaten. Zijn lichaam doet pijn. Klager heeft daarnaast zelf de
morfine moeten afbouwen. Klager is overgeplaatst naar het PPC in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-kliniek, niet vanwege een eventuele behandeling in een ziekenhuis in Rotterdam.
De laatste keer dat er bloed is geprikt in verband met de leverfuncties is in 2008 geweest. Klager heeft een kuur voorgeschreven gekregen in 2009. Deze is gestopt in 2010. In februari 2011 is het virus weer teruggekomen.
Er zijn nadien wel bloedcontroles geweest, klager heeft daar geen uitslagen van gehad. Klager wil graag de genoemde experimentele kuur in Rotterdam doen.
De inrichtingsarts heeft, kort weergegeven, het volgende standpunt ingenomen.
Bij klager heeft een Interferonkuur (in verband met hepatitis C) niet geleid tot klaring van het virus. Inmiddels is er, in een experimentele fase, een nieuw antiviraal middel beschikbaar, Telepravir. Dit middel is nog niet geregistreerd, er bestaan
ook
nog geen reguliere behandelingen met gebruikmaking van dit middel. Er is contact opgenomen met het Erasmus ziekenhuis met de vraag of klager in aanmerking kan komen voor behandeling in studieverband. Hierbij is de afstand tot het ziekenhuis relevant,
om
die reden is klager overgeplaatst naar Scheveningen. Het is ter beoordeling van de maag-, darm-, en leverarts of klager behandeld kan worden.
3. De beoordeling
Ter zitting van de beroepscommissie is gebleken dat de klacht wordt toegespitst op het feit dat klager niet de juiste virusbehandeling krijgt. De beroepscommissie stelt daaromtrent vast dat een op initiatief van klager tot stand gekomen verwijzing naar
het Erasmus Medisch Centrum om beleidsmatige redenen, te weten de weigering klager te vervoeren nu het een vooraf bekende afspraak betrof, is geannuleerd. Dit is geen beslissing van de inrichtingsarts. Niet is gebleken dat de inrichtingsarts zich niet
heeft ingespannen ten behoeve van klager te komen tot een juiste aanpak van zijn kwaal.
Uit het medisch dossier blijkt niet dat er sprake is van een (vastgelegd) beleid omtrent de behandeling van de bij klager vastgestelde aandoening hepatitis C. Een overeengekomen en vastgelegd beleid tezamen met een duidelijke communicatie daaromtrent
moet bij een dergelijke ziekte gewenst worden geacht.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, C.J. Ruissen en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 22 november 2011
secretaris voorzitter