Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1969/TP, 19 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:19-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1969/TP

betreft: [klager] datum: 19 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 29 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormevrouw mr. M.L. Tuijnenburg Muijs, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. M.L. Tuijnenburg Muijs om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 21 oktober 2001 verlengd tot 19 januari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 7 juli 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 26 oktober 2000. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk op deindividuele begeleidingsafdeling (i.b.a.) van het huis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel te Rotterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 20 november 2000 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van hetberoep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing tot verlenging van zijn passantentermijn. In verband met de formele gebreken die aan de bestreden beslissing kleven wenst klager in iedergeval een tegemoetkoming te ontvangen van € 50,-.
Klager wacht al vanaf 26 oktober 2000 op plaatsing in Veldzicht. Klager ervaart zijn verblijf in het h.v.b. als ondraaglijk, omdat hem daar de hulp en behandeling die hij nodig heeft niet kunnen worden geboden. Op deze wijze wordtgeen recht gedaan aan de door de rechter bevolen behandeling. Klagers passantentermijn is onevenredig lang geworden; klager verblijft inmiddels reeds 452 dagen als passant in een h.v.b. Uit de gegevens van het Ministerie vanJustitie blijkt dat de gemiddelde wachttijd in september 270 dagen bedroeg. Klager kan zich derhalve niet langer aan de indruk onttrekken dat hij wordt achtergesteld ten opzichte van andere tbs-passanten. De informatieverstrekkingvan het Ministerie is zo onduidelijk dat daaruit niet valt af te leiden wat klagers positie als passant in vergelijking met andere passanten is. De onzekerheid die het lange wachten met zich meebrengt beïnvloedt in toenemende matede psychische gesteldheid van klager. Hij geeft regelmatig aan het niet langer vol te houden. Het is dan ook onbegrijpelijk dat er in de medische verklaring d.d. 18 december 2001 wordt gesteld dat er geen ernstige bezwaren zijntegen een verlenging van klagers verblijf in het h.v.b.
Uit telefonische inlichtingen van het Ministerie van Justitie is verder het volgende gebleken. Het Ministerie financiert een opnamecapaciteit van 1293 bedden. Het aantal tbs-gestelden betreft 1371. Inmiddels verblijven er 136passanten in verschillende h.v.b.’s. Uitgaande van deze gegevens zou het aantal passanten lager moeten zijn dan het nu is, namelijk 78. Dit verschil blijkt te verklaren door lege bedden in verschillende tbs-inrichtingen, die nietkunnen worden „gevuld“ als gevolg van personeelsgebrek en/of capaciteitstekorten. Het is niet begrijpelijk dat deze „lege-bedden-problematiek“ niet door de Minister wordt opgelost. Klager had gezien de bovenstaande gegevensinmiddels al lang in een tbs-inrichting kunnen verblijven.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn. Klager is tijdig, namelijk op 17 oktober 2001, gehoord. Het hoorverslag dateert van 17 oktober 2001. De verlengingsbeslissing is aan klager meegedeeld bij brief van 18 oktober 2001, welkeblijkens een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding niet tijdig aan klager is uitgereikt, namelijk eerst op 24 oktober 2001.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is. Wel is aan klager in verband hiermee een tegemoetkomingsvoorstel gedaan.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft op de i.b.a. van het h.v.b. Niet isgebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalendaaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 18 december 2001 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 17 oktober 2001 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 21 oktober 2001 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 18 oktober 2001 geïnformeerd over de verlenging daarvan. Deze brief is eerst op24 oktober 2001, derhalve na het verstrijken van de passantentermijn, aan klager uitgereikt.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing twaalf maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit gevalals onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 18 december 2001 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Rotterdam en Dordrecht te Rotterdam blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verderverblijf in het h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd. Wel wordt in die verklaring benadrukt dat het voor klager van belang is ten spoedigste te beginnen met de opbouw van de preklinische behandeling. Het vormen van enigebinding of contact met de tbs-inrichting waar hij te zijner tijd zal worden geplaatst, kan klagers verblijf in die inrichting vergemakkelijken en uiteindelijk zelfs verkorten.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in Veldzicht dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake daarvan een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125 per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,- en
b) € 600,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na hetverstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,- per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 19 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven