Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2749/GB herziene uitspraak, 18 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/2749/GB herziene uitspraak

Betreft: [klager] datum: 18 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M. Feenstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 augustus 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op 26 september 2011 heeft de beroepscommissie het beroep van klager ongegrond verklaard. Klagers raadsvrouw heeft hierop per brief van 4 oktober 2011 gereageerd en aangevoerd dat de directeur van de locatie Zuyder Bos heeft geadviseerd om de
voorwaardelijke invrijheidstelling van klager uit te stellen of achterwege te laten en dat de rechter nog dient te beslissen over klagers einddatum. Bij tussenuitspraak van 20 oktober 2011 heeft de beroepscommissie geoordeeld dat nu de datum van
klagers
invrijheidstelling wellicht later zal zijn dan voorzien, zij klager en de raadsvrouw alsnog in de gelegenheid zal stellen om het beroep nader toe te lichten.

Klager en de kantoorgenoot van zijn raadsvrouw, mr. B. Kizilocak, zijn op 4 november 2011 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 10 mei 2011 gedetineerd. Hij verbleef sinds 31 mei 2011 in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Westlinge te Heerhugowaard. Op 12 juli 2011 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Zuyder Bos,
waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft niets meer vernomen na de vondst van het wapen. Ten tijde van de doorzoeking van zijn woning op 7 juli 2011 verbleef klager op zijn werk. Hij is op verzoek van de rechter-commissaris naar huis gekomen en aldaar aangehouden na de vondst van
een vuurwapen in een verborgen ruimte achter de spiegel in de badkamer. Klager wist niet dat het wapen daar lag en vermoedt dat een kennis van hem het wapen daar heeft neergelegd. Na de aanhouding en inverzekeringstelling is klager niet in bewaring
gesteld. Tot op heden is niets vernomen omtrent de verdenking. Klager is na zijn inverzekeringstelling formeel heengezonden door de politie en na zijn terugkeer in de inrichting direct in de isoleercel geplaatst. Vervolgens is hij overgeplaatst naar de
locatie Zuyder Bos. Klager is niet op 7 juli 2011 op tijd teruggekeerd, omdat hij na zijn aanhouding op het politiebureau verbleef. Klager kon daar niets aan doen. Hij heeft zich derhalve niet onttrokken aan zijn detentie.
Klager heeft zich drie jaar na de schorsing van zijn detentie op 10 mei 2011 gemeld in de locatie Westlinge voor de tenuitvoerlegging van een minimaal strafrestant en zou spoedig starten met PP/ET. Echter, door een wijziging van de v.i.-regeling kon de
PP/ET pas starten op 29 juli 2011, hetgeen een forse tegenslag betekende voor klager.
Het hem verweten voorhanden hebben van een wapen betreft een doorlopend delict. De doorzoeking vond weliswaar plaats op het moment dat klager zich in detentie bevond, maar had net zo goed vóór klagers detentie plaatsgevonden kunnen hebben. Klager weet
niet wanneer het wapen daar is neergelegd. De stelling van de selectiefunctionaris dat klager zich tijdens zijn detentie aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, is derhalve een te beperkte visie op de werkelijkheid. Klager heeft zich tijdens zijn
detentie niet misdragen. Zulks blijkt ook uit het selectieadvies. De directeur adviseert tot uitstel of achterwege laten van de v.i. Klager bevindt zich thans reeds zes maanden in detentie, in tegenstelling tot de in eerste instantie verwachte paar
weken. In de tussentijd is zijn zwager overleden en is het hem niet toegestaan zijn begrafenis bij te wonen. De selectiefunctionaris had kunnen volstaan met een veel minder vergaande beslissing, bijvoorbeeld de aanvangsdatum van de PP/ET uit te
stellen.
Klager verzoekt het beroep alsnog gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen. Op de dag van klagers aanstaande invrijheidsstelling, op 25 november 2011, wordt de vordering tot opheffing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
(v.i.)
door de rechtbank behandeld. Men wil diezelfde dag nog uitspraak doen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verbleef in de z.b.b.i. van de locatie Westlinge. Op 7 juli 2011 is hij in zijn woning aangehouden terwijl hij geen verlof had en is hij vervolgens in bewaring gesteld. In zijn woning zijn goederen aangetroffen die onder de Wet wapens en munitie
vallen. Op grond van de informatie van het parket en op advies van de inrichting is klager overgeplaatst naar een gesloten gevangenis. De directeur van de locatie Westlinge heeft telefonisch aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat klager zich
vaker
niet bij zijn werkgever bevond. Naast het feit dat klager wordt verdacht van strafbare feiten, wordt geconcludeerd dat hij niet om kan gaan met vrijheden die hij vanuit de meer open setting heeft genoten.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de locatie Zuyder Bos is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. De beroepscommissie is, gehoord klager en diens raadsvrouw en gelet op alle stukken, van oordeel dat de selectiefunctionaris in alle redelijkheid tot de bestreden beslissing kon komen. Niet aannemelijk is geworden dat de in de woning van klager
aangetroffen, onder de Wet Wapens en Munitie vallende voorwerpen niet aan klager toebehoorden en/of dat hij niet heeft geweten van de aanwezigheid van die voorwerpen in zijn woning. De lezing van klager wordt door geen enkel verifieerbaar bescheid
onderbouwd. Dit betekent dat er reden is om aan te nemen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van voormelde wet en dat er grond bestond om klager niet langer te laten verblijven in een z.b.b.i. Dit leidt ertoe dat het beroep ongegrond
zal worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven