Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1819/TP, 21 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1819/TP

betreft: [klager] datum: 21 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 2 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 7 oktober 2001 verlengd tot 5 januari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 29 december 1999 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 10 april 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel te Rotterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 21 augustus 2001 besloten tot plaatsing van klager in de tbs-kliniek De Singel te Amsterdam (hierna: De Singel). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog nietgerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de verlenging van zijn passantentermijn. Deze is in strijd met de beslissing van de Minister d.d. 21 augustus 2001 tot plaatsing van klager in De Singel.Bovendien is klagers verblijf in het h.v.b. in strijd met de artikelen 2,10,14 en 15 van de penitentiaire beginselenwet (Pbw). Op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Pbw in verband met artikel 37 en 37a van het wetboek vanstrafrecht (WvSr) is het niet begrijpelijk dat klager enerzijds een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt verweten en dat hij anderzijds in een h.v.b. moet verblijven. De (pro justitia)rapportages betreffende klager zijn niet juist en in strijd met de waarheid opgesteld. Klager had moeten worden vrijgesproken door de rechter en hij had geen tbs opgelegd moeten krijgen. Een narcistische persoonlijkheidsstoornis isnamelijk geen ziekte.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn. Klager is tijdig, namelijk op 12 september 2001, gehoord. Het hoorverslag dateert van 12 september 2001. De verlengingsbeslissing is eveneens tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 17september 2001, welke blijkens klagers beroepschrift aan hem is uitgereikt op 25 september 2001.
Het beroep zal materieel eveneens ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft op een bijzondere zorg afdeling van heth.v.b. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geensignalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 1 november 2001 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Voor zover klager meent dat hem ten onrechte tbs is opgelegd, valt dit bezwaar buiten de onderhavige procedure. Klager heeft de mogelijkheid zijn bezwaren tegen het verlengen van de tbs voor te leggen aan de rechter die over deverlenging van de tbs beslist. In de onderhavige procedure gaat het uitsluitend om bezwaren tegen de verlenging van de passantentermijn. Daarbij is niet aan de orde de termijn die klager bij wege van straf heeft uitgezeten.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. is ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang (zes maanden) dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 1 november 2001 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Rotterdam en Dordrecht te Rotterdam blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verderverblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 7 oktober 2001 tot 5 januari 2002 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 21 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven