Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2074/TP, 25 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2074/TP

betreft: [klager] datum: 25 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van een op 16 november 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 17 november 2001 verlengd tot en met 14 februari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 24 januari 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 20 februari 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Doetinchem teDoetinchem.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 7 mei 2001 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nogniet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is gedurende drie maanden geobserveerd in Hoeve Boschoord en is uiteindelijk voor Veldzicht geselecteerd omdat Hoeve Boschoord een langere wachttermijn zou hebben. Klager vraagtzich af of dit wel klopt. Klager is zeer gemotiveerd om met de behandeling aan te vangen en heeft vernomen dat hij binnenkort voor een pre-klinische behandeling naar de penitentiaire inrichting Zwolle zal worden overgeplaatst.Klager vraagt zich af hoelang het nog zal duren voordat hij in Veldzicht geplaatst zal worden. Hij heeft die vraag voorgelegd aan Veldzicht maar hem wordt enkel geantwoord dat zijn opname nog wel even zal duren. Klager vraagt zichtevens af hoe het zit met het passantengeld en wanneer hij dit dient aan te vragen en wat de hoogte ervan is.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord en de verlengingsbeslissing is tijdig aan hem bericht. Uit de datum van instellen van het beroep blijkt dat het bericht tijdig is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 9 maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf -klager verblijft op een bijzondere zorg afdeling- geensignalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 29 oktober 2001 was klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een penitentiaire inrichting (p.i.) moest wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

Gelet op de door de Minister overgelegde recente capaciteitsgegevens is voldoende aannemelijk dat klager als gevolg van het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat deMinister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen vanklager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring is ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van allein aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 29 oktober 2001 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Zutphen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een p.i. alsonverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 17 november 2001 tot en met 14 februari 2002 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven