Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0326/GA en 11/0535/GA, 12 oktober 2011, beroep
Uitspraakdatum:12-10-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/326/GA en 11/535/GA

betreft: [klager] datum: 12 oktober 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 januari 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van p.i. Hoogeveen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. D.M. Penn om het beroep schriftelijk toe te lichten. Bij brief van 15 september 2011 is de
directeur verzocht om schriftelijke inlichtingen inzake het beroep. De directeur heeft per brief van 23 september 2011 nadere schriftelijke inlichtingen verstrekt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen:
a. de insluiting op 10 december 2010 omdat er geen arbeid was;
b. het ontslag uit het klussenteam.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklagen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. In het bijzonder zijn de artikelen 60, 67 en 68 van de Pbw geschonden. De stelling van de directie dat er hier geen sprake zou zijn van een door
of namens de directeur genomen beslissing, zoals bedoeld in artikel 60 van de Pbw, gaat niet op. De uitsluiting van arbeid heeft in dit geval een bestraffend karakter zoals bedoeld in artikel 51 van de Pbw, zodat deze klacht wel degelijk ter
beoordeling
aan de beroepscommissie kan worden voorgelegd.
Klager heeft, anders dan de directie aangeeft in zijn reactie van 12 januari 2011, geen compensatie gekregen voor de uitsluiting van deelname aan arbeid. Nu zijn loon kennelijk niet is doorbetaald, heeft de uitsluiting een punitief karakter, terwijl
deze sanctie elke grond mist. Hierdoor kan het niet waarborgen van zijn recht op arbeid ex artikel 47 van de Pbw gelijk gesteld worden met een sanctie ex artikel 51 van de Pbw. Temeer daar andere gedetineerden wel toegang tot arbeid kregen.

De directeur heeft gepersisteerd bij zijn verweer en is nog steeds de mening toegedaan dat in het onderhavige gevallen geen sprake is van een door of namens de directeur van de inrichting genomen beslissing als bedoeld in artikel 60 van de Pbw.
Bij brief van 23 september 2011 heeft de directeur naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de beroepscommissie te kennen gegeven dat in verband met het tijdsverloop de toedracht van destijds niet meer is achterhalen, maar dat “het
gebruikelijk [is] dat gedetineerden die wegens onvoorziene omstandigheden niet kunnen deelnemen aan de arbeid, (...) zich dienen op te houden in de verblijfsruimte.” Hij heeft daaraan toegevoegd dat dit te maken heeft met de minimale personele bezetting
vereist voor de toezichthoudende taken en het waarborgen van de veiligheid. Een uur luchten wordt steeds aangeboden en doorbetaling van het uurloon vindt plaats.

3. De beoordeling
Ten aanzien van beklagonderdeel a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Tegen de door of namens de directeur genomen beslissing tot het niet aanbieden van arbeid staat beklag open op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager kan
derhalve worden ontvangen in zijn beklag.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Pbw verblijven in een regime van algehele gemeenschap gedetineerden tezamen in woon- en werkruimten of nemen gezamenlijk deel aan activiteiten. Gelet op het antwoord van de directeur van 23 september 2011 is
aannemelijk dat klager destijds anders dan artikel 20, eerste lid, van de Pbw voorschrijft niet tezamen met anderen heeft verbleven in een (woon)ruimte of gezamenlijk met anderen heeft deelgenomen aan activiteiten. Het beklag is derhalve gegrond. Er
zijn termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen en de hoogte hiervan wordt vastgesteld op € 5,=.

Ten aanzien van beklagonderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit het klaagschrift blijkt dat klager op 10 december 2010 in beklag is gegaan tegen het ontslag in augustus 2010. Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw moet het
klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Klager heeft, gelet op het vorenstaande, niet tijdig beklag ingesteld. De
beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een
tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

De beroepscommissie bevestigt ten aanzien van beklagonderdeel b. de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van F.A. Groeneveld, secretaris, op 12 oktober 2011

secretaris voorzitter

Naar boven