Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0204/GV, 27 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/204/GV

betreft: [klager] datum: 27 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 23 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.J.Koningsveld, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 januari 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat zijn contacten met de Duitse justitie niet van dien aard zijn dat dit aan een verlofverlening in de weg zou moeten staan. Het is niet duidelijk waarom iedere vorm van verlof onverantwoord zou zijn, temeerdaar het gevraagde verlof niet ontoelaatbaar lang is. Er is geen reden om te twijfelen aan een goed verloop van het verlof. Klager tast volledig in het duister over de reden van het advies van het Openbaar Ministerie (OM) en zoudaar graag meer duidelijkheid over willen hebben. Hij lijdt ernstig onder deze situatie en de starre opstelling van het OM.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er is gezien de beschikbare informatie nog immer geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft wederom negatief geadviseerd. Hij acht verlofverlening,gelet op het gevaar voor recidive, in welke vorm dan ook onverantwoord.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel is positief geadviseerd omtrent het gevraagde verlof.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft negatief geadviseerd. Het verlenen van verlof aan klager wordt, gelet op de ernst van het feit en het gevaar voor recidive, in welke vorm dan ookonverantwoord geacht. Aan klager is door de Duitse strafrechter wegens handel in heroïne een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden opgelegd. Sinds 18 juli 2001 zit hij in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerleggingstrafvonnissen het restant van die straf uit in Nederland. Uit het Duitse strafvonnis blijkt dat klager reeds eerder, in Oostenrijk, in verband met de handel in drugs is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Hij is toenslechts zeven en halve maand na zijn vrijlating aldaar weer in de fout gegaan.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft gemeld geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van verlof aan klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 augustus 2002.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de inlichtingen van het OM is vast komen te staan dat klager binnen een jaar na afloop van zijn laatste detentie gerecidiveerd heeft waarvoor hij (wederom) tot een lange gevangenisstraf veroordeeld is. De beroepscommissie isgelet hierop van oordeel dat er gevaar bestaat voor recidive tijdens het verlof. Dit vormt een forse contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt, ondanks de positieve adviezen van de inrichting en de politie, eenafwijzing van klagers verlofaanvraag. De beslissing van de Minister is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onderb van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 27 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven