nummer: 11/795/GA
betreft: [klager] datum: 27 oktober 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.S.M. Dietz de Loos-Schrijver, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 7 maart 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 september 2011, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Rens, gehoord.
De directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet in de gelegenheid te zijn gesteld de zitting van de politierechter van 10 mei 2010 bij te wonen en het niet, vóór vervoer, mogen douchen en omkleden.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager diende op 10 mei 2010 om 14.35 uur te verschijnen voor de politierechter te Den Haag. Die ochtend heeft klager de dagvaarding aan het
personeel laten zien. Hij wilde graag aanwezig zijn op de zitting, maar moest naar de arbeid. Er was geen transport geregeld door de rechtbank. Een medewerker van de inrichting heeft aan de rechtbank laten weten dat er een afstandsverklaring was
ondertekend en gefaxt. Later bleek dit niet het geval te zijn. Klager had aan het personeel laten weten het erg belangrijk te vinden bij de zitting aanwezig te zijn.
Vroeg in de middag kreeg klager te horen dat er alsnog vervoer was geregeld en dat hij naar de zitting kon gaan. Klager moest zich direct beschikbaar stellen. Hij was echter erg vies en bezweet van de arbeid en wilde graag eerst douchen en zich
omkleden. Klager kreeg te horen dat hij direct met vervoer moest gaan of anders een afstandsverklaring diende te ondertekenen. Klager heeft beide geweigerd. De directeur had dienen in te grijpen toen bleek dat het personeel een afstandsverklaring voor
klager had getekend. Alleen klager komt het recht toe een afstandsverklaring te ondertekenen. Het personeel heeft valselijk verklaard dat de afstandsverklaring door klager zelf was getekend.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt toegelicht onder verwijzing naar zijn voor de beklagrechter ingenomen standpunt. Indien een gedetineerde geen afstandsverklaring wil tekenen wordt er inderdaad getekend
door twee personeelsleden. Hierbij is absoluut geen valsheid in geschrifte gepleegd. De personeelsleden hebben met hun ondertekening slechts aangegeven dat klager heeft geweigerd te tekenen. Juist omdat het gaat om een belangrijk recht van een
gedetineerde is het van belang dat zorgvuldig met dergelijke stukken wordt omgegaan. Door een aantekening op het stuk te maken, geeft de inrichting aan zich van dit belang bewust te zijn.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 26, vierde lid, van de Pbw stelt de directeur een gedetineerde in de gelegenheid de inrichting te verlaten voor het bijwonen van een gerechtelijke procedure.
Op grond van de stukken is vast komen te staan dat klager op maandag 10 mei 2010 om 14:35 uur was gedagvaard te verschijnen voor de politierechter te Den Haag. Nu het beklag betrekking heeft op de vermeende schending door de directeur van de zorgplicht
van voormeld artikel kan klager worden ontvangen in zijn beklag.
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager de zitting van de politierechter had willen bijwonen. Uit de stukken komt – als onweersproken - naar voren dat de inrichting de rechtbank heeft laten weten, dat klager een afstandverklaring had
ondertekend, waarmee hij afstand deed van zijn recht te worden gehoord. Nu klager stellig ontkent afstand te hebben gedaan en door de directeur geen kopie van de afstandsverklaring is overgelegd, dient het ervoor gehouden te worden dat deze mededeling
aan de rechtbank ten onrechte is gedaan.
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager onweersproken gesteld, dat hij op maandagochtend 10 mei 2010 zijn oproep voor de zitting van de politierechter heeft laten zien aan het personeel. De beroepscommissie is van oordeel dat het op de weg van
het personeel had gelegen na te gaan of vervoer was geregeld. De beroepscommissie gaat er vanuit dat in het normale contact tussen de inrichting, de rechtbank en DV&O, de inrichting van tevoren op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat die middag
alsnog vervoer zou plaatsvinden. Voorts had klager in de gelegenheid moeten worden gesteld zich op zijn vervoer voor te bereiden. De beroepscommissie is op grond van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien van oordeel dat de
zorgplicht
van artikel 26, vierde lid, van de Pbw is geschonden. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagrechter zal worden vernietigd. Klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag en dit beklag zal gegrond
worden verklaard. De beroepscommissie acht een tegemoetkoming aangewezen en stelt deze vast op € 25,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter. Zij verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. A.T. Bol en prof. dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 27 oktober 2011
secretaris voorzitter