nummer: 11/978/TA
betreft: [klager] datum: 27 september 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 18 maart 2011 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 augustus 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. F.J. Koningsveld, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...]. Hoewel voor klagers vervoer
naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het stelselmatig fouilleren aan de kleding voorafgaand aan een kamercontrole.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming vastgesteld van € 5,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Op 16 juni 2010 is klager door twee behandelaars, voordat een kameronderzoek werd uitgevoerd, aan zijn kleding onderzocht. De
beklagcommissie verwijst in haar uitspraak naar jurisprudentie van de beroepscommissie, die niet op onderhavige casus van toepassing is. Er is ten aanzien van klager geen sprake van stelselmatige fouillering. Het fouilleren gebeurt slechts zes keer per
jaar omdat de kamercontrole zes keer per jaar plaatsvindt. Er is wel sprake geweest van een belangenafweging, voordat is besloten tot een combinatie van een kameronderzoek en een onderzoek aan kleding. De gewekte suggestie dat sprake is van een
standaardprocedure berust op een misverstand. Bij elke kamercontrole worden de omstandigheden van het concrete geval afgewogen. Wel is het formeel beleid van de inrichting dat een kamercontrole steeds wordt voorafgegaan door een onderzoek aan kleding,
maar dit beleid wordt in de praktijk soepel, en op de persoon toegesneden, toegepast. De combinatie van bevoegdheden kan nodig zijn om te voorkomen dat een patiënt contrabande in zijn kleding kan verbergen, waardoor een kameronderzoek nutteloos wordt.
Dit is bijvoorbeeld het geval als het vermoeden bestaat dat drugs aanwezig zijn op de kamer. Door de uitoefening van de bevoegdheden te combineren, kunnen deze op andere momenten achterwege blijven. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 23
van
de Bvt kan het onderzoek aan lichaam en kleding ook steekproefsgewijs plaatsvinden. Inmiddels is het nieuwe beleid van de inrichting in de huisregels opgenomen.
In de artikelen 23, 29 en 54 van de Bvt is geen wettelijke basis te vinden voor het uitgangspunt van de beklagcommissie dat een schriftelijke onderbouwing moet worden gegeven indien een onderzoek aan kleding, een kamercontrole of een combinatie van
beide maatregelen wordt toegepast.
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Stelselmatige fouillering is een ingrijpende maatregel, die een forse inbreuk oplevert op de persoonlijke levenssfeer van klager. De jurisprudentie
staat in beginsel steekproefsgewijze fouillering en een combinatie met andere bevoegdheden toe. Een meer dan steekproefsgewijze controle brengt met zich mee dat een belangenafweging dient te worden gemaakt. Uit de stukken blijkt niet dat van een
dergelijke belangenafweging sprake is geweest. Bij elke kamercontrole wordt klager tevens gefouilleerd.
3. De beoordeling
In artikel 23, eerste lid, van de Bvt is bepaald dat het hoofd van de inrichting bevoegd is een verpleegde bij binnenkomst in of bij het verlaten van een inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is
in het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen dan wel de handhaving van de orde of veiligheid in de
inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.
In de memorie van toelichting bij dit artikel is het volgende bepaald:
“In het algemeen zal een dergelijk onderzoek slechts gerechtvaardigd zijn indien er sprake is van feiten of omstandigheden waaruit door het hoofd van de inrichting kan worden afgeleid dat één van de hiervoor genoemde belangen daartoe noopt. Deze feiten
en omstandigheden kunnen individueel bepaald zijn doch kunnen ook verpleegden van een bepaalde afdeling treffen. Het onderzoek aan de kleding of het lichaam kan ook steekproefsgewijs worden verricht. Slechts in bijzondere situaties die een verhoogd
gevaar voor schending van deze belangen met zich brengen behoeft het hoofd van de inrichting zich niet steeds van het bestaan van dergelijke feiten en omstandigheden te vergewissen. Deze worden verondersteld aanwezig te zijn. Het gaat hier om de
binnenkomst in of het verlaten van een inrichting alsmede het bezoek aan verpleegden.”
De beroepscommissie stelt voorop dat in de toepassing van de aan het hoofd van de inrichting toegekende controlebevoegdheden onderscheid moet worden gemaakt tussen het onderzoek aan de kleding (fouilleren) en onderzoek aan het lichaam (visitatie). Wat
betreft de visitatie heeft de beroepscommissie in haar jurisprudentie scherpere eisen gesteld dan aan het fouilleren, dat als een minder zwaar controlemiddel moet worden gezien. Niettemin is de strekking van de memorie van toelichting dat ook voor het
fouilleren specifieke feiten en omstandigheden aanwezig dienen te zijn alvorens van deze bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Een kameronderzoek is niet een bijzondere situatie zoals bedoeld in de memorie van toelichting, waarbij deze feiten en
omstandigheden verondersteld worden aanwezig te zijn. Het beleid van de inrichting, zoals door de vertegenwoordiger van de inrichting ter zitting van de beroepscommissie toegelicht, komt neer op een ontoelaatbare standaardtoepassing van de fouillering.
Daaraan doet niet af dat dit volgens de inrichting in de praktijk op het individuele geval toegespitst wordt toegepast, nu daarvan in de onderhavige zaak niet is gebleken, noch dat de kamercontrole met bijbehorende fouillering “slechts” zes keer per
jaar plaatsvindt. Mitsdien kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
De beroepscommissie kan zich evenwel niet verenigen met de hoogte van de tegemoetkoming, nu steekproefsgewijs fouilleren in combinatie met een kamercontrole onder omstandigheden mogelijk en zelfs logisch is. Het beroep zal in zoverre gegrond worden
verklaard en de beroepscommissie zal bepalen dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Het beroep van de directeur zal voor het overige ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de toegekende tegemoetkoming gegrond, vernietigt de uitspraak in zoverre en bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 27 september 2011
secretaris voorzitter