Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2128/GA, 13 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2128/GA

betreft: [klager] datum: 13 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 28 november 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Ter Apel te Ter Apel,

gericht tegen een uitspraak d.d. 20 november 2001 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 februari 2002, gehouden in de locatie Zwolle te Zwolle, zijn gehoord klagers raadsvrouw mw. mr. N.B. Swart, en de heer [...], unit-directeur bij voormelde p.i.
Klager, die uit Nederland is uitgezet, is niet ter zitting kunnen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voorzover in beroep aan de orde – de vermissing van een koffer met inhoud, welke koffer bij gelegenheid van klagers uitzetting vanuit de inrichting aan klager is meegegeven bij het vervoer door de Dienst Vervoeren Ondersteuning (DV&O).

De beklagrechter heeft het beklag in zoverre gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager dient primair alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Het klaagschrift is ruim na de wettelijk voorgeschreven termijn ingediend. Voorts is er hier geen sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60,eerste lid, van de PBW. Ook is hier geen sprake geweest van inrichtingsvervoer. De inrichting heeft geen enkele opdracht gegeven tot vervoer en is daar ook niet verantwoordelijk voor. Klager heeft overigens eeneigen-risicoverklaring ondertekend bij zijn ontslag. Dat gebeurde toen hij de goederen in ontvangst nam. Daar eindigt voor de inrichting de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid voor klagers goederen. Mocht de beroepscommissieklager wel ontvankelijk achten, dan geldt dat klager en zijn goederen vanuit de inrichting zijn overgedragen aan DV&O ter fine van zijn uitlevering uit Nederland. Klager is vervolgens door de medewerkers van DV&O samen met zijngoederen overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee. In het dossier bevindt zich een schrijven van de marechaussee, waarin wordt aangegeven dat zij klager en zijn goederen hebben overgenomen. Klager werd vervolgens naar hetvliegtuig gebracht. Om moeilijkheden te voorkomen is klager op het laatste moment uit het vliegtuig gehaald. Zijn bagage kon toen niet meer uit het ruim van het vliegtuig worden gehaald. Het is dan ook aan klager te wijten dat hijvan zijn goederen werd gescheiden. Als hij niet voor moeilijkheden had gezorgd bij zijn uitzetting, was hij met bagage naar het land waarheen hij zou worden uitgezet gebracht. De inrichting voelt zich volstrekt niet aansprakelijkvoor enige schade die klager claimt.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt toegelicht. De raadsvrouw heeft daartoe – voor zover van belang – het volgende aangevoerd:
Klager is wel ontvankelijk. Het klaagschrift is door hem zo snel mogelijk ingediend. Eerst heeft hij, toen hij na de mislukte uitzetting terug in de inrichting kwam, in overleg met de inrichting getracht zijn goederen teachterhalen. Toen dat niet lukte heeft hij een klaagschrift ingediend. Overigens heeft klager ook al op 22 september 2001 een klaagschrift verstuurd naar de rechtbank. Die heeft verzuimd dit klaagschrift door te zenden naar debeklagcommissie. Dat kan klager niet worden verweten. In de visie van klager is de inrichting wel degelijk aansprakelijk voor de vermissing van zijn goederen. De vervoerscirculaire van 13 augustus 1993 wil (mede) voorkomen datgedetineerden op zoek moeten naar degene die aansprakelijk is voor schade ontstaan tijdens vervoer door DV&O. Nu er in dit geval geen sprake is van een ontvangende inrichting, ligt het voor de hand om (overeenkomstig de geest vandie vervoerscirculaire) de verzendende inrichting aansprakelijk te stellen voor de schade die bij klager is ontstaan. De omstandigheid dat de Koninklijke Marechaussee verklaart de goederen te hebben ontvangen doet daaraan niet af.Zij hebben immers niet getekend voor ontvangst. Overeenkomstig meergenoemde regeling is het dan aan de verzendende inrichting om met de vervoerder of ontvanger (DV&O of Koninklijke Marechaussee) de eventuele schade te regelen.Klagers uitzetting is niet door zijn eigen schuld mislukt. Dat is veeleer te wijten aan de wijze van uitzetting. Door klager op een lijnvlucht te plaatsen liepen de instanties het risico dat medepassagiers problemen zouden maken.Indien er gebruik gemaakt zou zijn van een voor uitzettingen vaker gebruikte chartervlucht, was er geen probleem ontstaan. Omdat er nog steeds een misverstand bestaat over de vermiste goederen, met name over welke goederen vermistzijn, geeft klager er de voorkeur aan een en ander te trachten op te lossen met de directie van de p.i. Ter Apel.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht aannemelijk dat klager na de mislukte uitzetting bij terugkomst in de inrichting eerst heeft getracht in overleg met de inrichting zijn goederen terug te krijgen en dat hij, toen dat na enige tijd nietmogelijk bleek, een klaagschrift heeft ingediend. Dit maakt dat, daarbij mede gelet op het tijdsverloop tussen de (mislukte) uitzetting en de datering van het klaagschrift, redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat klager bij deindiening van dat klaagschrift in verzuim is geweest.
Los van de vraag wie verantwoordelijk is geweest voor het vervoer van klager en zijn goederen van de detentieplaats naar de plaats van overdracht (aan de Koninklijke Marechaussee) aan de landsgrens, is voldoende aannemelijk gewordendat klager en zijn goederen aansluitend aan dat vervoer zijn overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee. Dit blijkt uit de door de directeur overgelegde brief van de Afdeling Verwijderingen van de Brigade OndersteuningGrensbewaking van de Koninklijke marechaussee met kenmerk 2002/BOG/001294. Nu de vermissing van klagers goederen eerst na die overdracht heeft plaats gevonden, kan de directeur van de p.i. Ter Apel daarvoor niet aansprakelijk wordengehouden. Dit heeft tot gevolg dat de uitspraak van de beklagrechter in zoverre niet in stand kan blijven en dat klager alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklag.

Nu klager alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklag, is er naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding voor enige schadeloosstelling van klager door de directeur van de p.i. TerApel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven