Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1180/GV - herziene uitspraak, 19 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1180/GV – herziene uitspraak

betreft: [klager] datum: 19 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.H. Mühlstaff, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 april 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M.J.H. Mühlstaff, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op 9 mei 2011 heeft de beroepscommissie het beroep van klager ongegrond verklaard. Klager heeft hierop per brieven van 14 juli en 9 augustus 2011 gereageerd. Per brief van 22 augustus 2011 heeft de Raad klager medegedeeld, dat zijn verzoek om
herziening
zal worden gehonoreerd. Per brief van 26 augustus 2011 is de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het beroep en de door klager geschetste gang van zaken rond de inrichtingsrapportage. Op 1 september 2011 ontving de Raad een nadere
reactie van de Staatssecretaris.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is sinds 3 maart 2011 gedetineerd in verband met een ontnemingsvordering. Sindsdien is aan hem geen strafonderbreking toegekend voor zijn zakelijke activiteiten, zoals de Staatssecretaris ten
onrechte stelt. Het bedrijf van klager ‘Fish2Dish BV i.o.’ is opgericht op 1 februari 2011 met als enige functionaris klager en zijn partner. Medisch is aangetoond dat de partner van klager niet in staat is de zorg voor oma op zich te nemen, omdat zij
daarnaast heeft te zorgen voor haar gezin en klager moet vervangen in zijn bedrijf. Het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) beschikt kennelijk over verouderde gegevens. Klager is verschillende malen tijdens zijn detentie onwel geworden. De
voortduring van de detentie, het niet kunnen verzorgen van oma, de ondersteuning van zijn partner en het niet kunnen waarnemen van zijn eigen onderneming, zorgen voor extra spanningen, die de gezondheid van klager ernstig schaden. Dit kan alleen
gestuit
worden bij een strafonderbreking van zes weken.
Klager heeft op 19 november 2010 een bedrag van € 10.000,= betaald. Omdat klager een nieuw bedrijf heeft moeten opzetten, kon hij uiteindelijk de betalingsregeling niet meer volledig nakomen. Klager heeft daarop een nieuw betalingsvoorstel gedaan. Dit
voorstel is echter afgewezen. Klager heeft nog een bedrag openstaan van € 35.378,02. Strafonderbreking zou het voor klager makkelijker maken dit bedrag te betalen. Klager keert hierdoor eerder terug in de maatschappij en kan eigen legale werkzaamheden
verder uitbouwen. Gelet op de grote financiële tekorten bij het Openbaar Ministerie zal betaling de voorkeur hebben boven detentie.
De communicatie tussen klager en het BSD verloopt stroef. De informatie van klager aan het BSD komt niet over bij de beslissende instantie in Zwolle.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking vanwege familieproblemen (de zorg voor oma), problemen met zijn opgestarte onderneming en problemen met de gezondheid van klager
(hartproblemen).
Aan klager is tijdens een vorige detentie strafonderbreking verleend om een en ander te regelen met betrekking tot zijn bedrijf. De strafonderbreking is zelfs verlengd met zeven dagen. Onbekend is of klager van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt
door een zaakwaarnemer aan te stellen.
Klager was op de hoogte van het feit dat hij nog een bedrag had te voldoen. Door niet te betalen heeft hij het risico genomen dat hij op enig moment zou worden opgepakt om hem tot betaling te dwingen. De ontnemingsvordering op grond waarvan klager
thans
is gedetineerd dateert uit 2001. De BIMA heeft geadviseerd dat er geen medische reden is om klager strafonderbreking te verlenen. Wat betreft klagers eigen gezondheid heeft de Staatssecretaris geen aanleiding te twijfelen aan de medische verzorging in
de inrichting. Klager heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij in de p.i. Lelystad niet die medische zorg krijgt die hij nodig heeft.
Wat betreft het meegezonden betalingsvoorstel is geen reactie meegezonden door klager. Uit de stukken blijkt dat de notariële akte nog niet is ondertekend, zodat klager een en ander niet kan opvoeren als onderbouwing van zijn verzoek.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De Medisch Adviseur van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft eveneens negatief geadviseerd.

3. De beoordeling
Op 9 mei 2011 heeft de beroepscommissie het beroep van klager ongegrond verklaard, omdat strafonderbreking niet mogelijk is gedurende de tenuitvoerlegging van lijfsdwang. Na deze uitspraak is gebleken dat klager is gedetineerd op de titel van
vervangende hechtenis. Het daaraan ten grondslag liggende vonnis van 2 mei 2002 dateert van vóór de inwerkingtreding van de Wet aanpassing ontnemingswetgeving per 1 september 2003 (Stb 2003, 202 en Stb. 2003, 321). Het in deze wet opgenomen
overgangsrecht is niet van toepassing op de onderhavige situatie. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat haar eerdere uitspraak van 9 mei 2011 ten onrechte is gegeven en zij zal dan ook met vernietiging van die uitspraak opnieuw op het
beroep beslissen.

Klager ondergaat in het kader van de tenuitvoerlegging van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een vervangende hechtenis van 300 dagen. De einddatum van klagers detentie is op of omstreeks 28 december 2011.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof.
Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen
al voor aanvang van de detentie bestonden. Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de
inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan. Op grond van artikel 36 jo. artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een in ernstig psychische nood
verkerende levenspartner.

Klager heeft om strafonderbreking verzocht voor het verrichten van zakelijke activiteiten in verband met een door hem op 1 februari 2011 bij de Kamer van koophandel ingeschreven onderneming. Klager stelt dat in verband met het afwijzen van zijn
voorstel
voor een betalingsregeling door het CJIB zijn nieuwe onderneming in grote problemen is gekomen. Het vonnis van de rechtbank waarbij de hoogte van de ontnemingsmaatregel is vastgesteld en waarbij klager bij niet betaling een vervangende hechtenis is
opgelegd van 300 dagen, dateert van 2 mei 2002. Klager heeft vanwege het feit waarop de ontnemingsmaatregel is gevolgd, gedetineerd gezeten tot 25 november 2010. Op 3 maart 2011 is hij gearresteerd en heeft de tenuitvoerlegging van de vervangende
hechtenis een aanvang genomen. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat klager voldoende tijd heeft gehad om zijn zakelijke belangen veilig te stellen, al dan niet door het aanwijzen van een zaakwaarnemer. Zeker nu er (kennelijk)
nog geen overeenstemming bestond met het CJIB over een betalingsregeling, had klager bij de start van zijn nieuwe onderneming in februari 2011 kunnen beseffen dat de vervangende hechtenis zou worden tenuitvoergelegd.

Klager heeft tevens verzocht om strafonderbreking om zijn partner bij te staan in de zorg van oma. Verder wijst klager op zijn eigen slechte gezondheid. Klager heeft hartproblemen en ondervindt in detentie hier veel hinder van. Op 5 april 2011 heeft de
Medisch Adviseur van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in een schriftelijke verklaring gesteld geen medische redenen te zien voor strafonderbreking. Klager heeft ter onderbouwing van zijn beroep zijn medisch dossier overgelegd. Deze stukken
bevestigen dat klager gezondheidsklachten heeft. Doch klager is hiervoor onder de aandacht van de medische dienst. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de klachten de voorzetting van de detentie in de weg staan. Wat betreft klagers partner blijkt
uit
de door klager overgelegde verklaring van 29 april 2011 van de psycholoog dat de door de partner opgenomen taken (de zorg voor de hulpbehoevende oma en het draaiende houden van klagers bedrijf) een te zware belasting voor haar vormen. De
beroepscommissie is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden, dat sprake is van een ernstige psychische nood zoals bedoeld in voormeld artikel 23 van de Regeling. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Hetgeen klager overigens
heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de beslissing van 9 mei 2011 in deze zaak en verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 19 september 2011

secretaris voorzitter

Naar boven