Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1183/GA, 26 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:26-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 11/1183/GA

betreft: [klager] datum: 26 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van 8 april 2011 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., voor zover daarbij een klacht van [...], verder te noemen klager, gegrond is verklaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 augustus 2011, gehouden in de locatie Noordsingel Rotterdam, is gehoord de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde p.i., [...].
Klager en zijn raadsvrouw mr. J.S. Dijkstra hebben aangegeven niet ter zitting van de beroepscommissie te zullen verschijnen. Namens klager is een schriftelijke reactie op het beroep gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing om bezoeker E. gedurende zes maanden de toegang tot de inrichting te ontzeggen (IJ-2010-001065).

De beklagcommissie heeft dit beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat, nu niet is vastgesteld dat daadwerkelijk contrabande door klager en zijn bezoeker was binnengebracht, de directeur niet kon beslissen bezoeker E. de toegang tot de inrichting voor zes maanden te ontzeggen. Het
gaat echter om de verboden handeling, die heeft een sanctie tot gevolg, ongeacht of er vervolgens contrabande wordt gevonden.
Volgens de Pbw mag aan een bezoeker langer dan drie maanden de toegang tot de inrichting worden ontzegd. De duur van de ontzegging is voor de directeur echter niet de reden van het beroep. Het gaat er om dat een verboden handeling plaatshad, hetgeen
gesanctioneerd dient te worden. Ondanks alle extra beveiliging zoals ‘de slang’, meer personeel en camera’s gebeurde er iets dat simpelweg niet mag.
De reden om een ontzegging voor de duur van zes maanden in plaats van bijvoorbeeld drie maanden op te leggen is dan ook gelegen in het feit dat wanneer iemand ondanks de eerder genoemde beveiligingsmaatregelen toch contrabande overdraagt dan wel tracht
over te dragen, dit een zeer ernstige overtreding betreft. Er is binnen de inrichting een fors anti-drugsbeleid en dus anti-contrabandebeleid.
Bij de lengte van de ontzegging wordt overigens geen rekeninggehouden met de relatie tussen de gedetineerde en de desbetreffende bezoeker.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Niet daadwerkelijk is waargenomen dat bezoeker E. contrabande overhandigde aan klager. Eén p.i.w.-er verklaarde gezien te hebben dat een gesloten vuist richting klager was gegaan. Vervolgens heeft deze p.i.w.-er de telefoon gepakt en “de vervolgactie”
niet meer meegekregen. De directie heeft laten weten dat niet bekend is of in de ontlasting van klager uiteindelijk iets gevonden werd. Dat is vreemd, aangezien klager is afgezonderd teneinde zijn ontlasting te kunnen controleren. Volgens klager is er
niets gevonden. Aan klager werd bovendien na zijn afzondering geen straf opgelegd. Ten onrechte wordt in het beroepschrift gemeld dat de directie heeft geconstateerd dat door klager contrabande in ontvangst is genomen en ingeslikt en dat de bezoeker
contrabande had meegenomen naar de inrichting.
De camerabeelden hadden duidelijkheid kunnen bieden, maar die zijn niet meer beschikbaar. Daardoor en nu anderszins niet blijkt dat de gestelde verdenking terecht is, is onvoldoende aannemelijk dat klager contrabande voorhanden had en dat die - zo die
al aanwezig zou zijn geweest - is ingevoerd door bezoeker E. Indien en voor zover anders was gebleken, had de directeur ook een minder ingrijpende beslissing kunnen nemen, zoals bezoek achter glas. De bezoekontzegging is hoe dan ook onredelijk. Voorts
wordt verwezen naar de inhoud van het klaagschrift, waarin onder meer wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 6 van de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen van 8 april 2006, nr.
5403085/05/DJI, Stcrt. 20 april 2006, nr. 77 (hierna: de Regeling).

3. De beoordeling
De beroepscommissie gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 27 december 2010 was de heer E. op bezoek bij klager. Uit het door de rapporteur opgemaakte rapport blijkt, zakelijk weergegeven, dat hij gezien heeft dat klager het personeel tijdens het bezoek in de gaten hield en dat, toen het personeel even met
elkaar aan het praten was, de bezoeker E. op een seintje van klager zijn gesloten rechtervuist snel richting klager bewoog. Naderhand is op de camerabeelden gezien dat klager, nadat de bezoeker die vuist naar hem bewogen had, iets inslikte. In verband
hiermee heeft de directeur aan bezoeker E. de toegang tot de inrichting ontzegd voor de duur van zes maanden. Uit nader onderzoek tijdens de in verband met dit voorval aan klager opgelegde ordemaatregel is niet vast komen te staan wat klager heeft
ingeslikt. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat op het moment dat de bezoeker de toegang tot de inrichting werd ontzegd nog niet vast stond dat er daadwerkelijk contrabande door bezoeker aan klager was overhandigd en dat daarom de maatregel van
ontzegging bezoek niet had mogen worden opgelegd.

De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de bezoeker als hiervoor omschreven voor de directeur in redelijkheid grond kon vormen om ter handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting deze bezoeker de toegang tot de inrichting te
ontzeggen op de voet van het bepaalde in artikel 38, derde lid, juncto artikel 36, vierde lid, van de Pbw. De directeur kon, gezien de geconstateerde handelingen van deze bezoeker er van uitgaan dat hij tijdens het bezoek contrabande met het oog op de
invoer daarvan aan klager heeft gegeven of heeft proberen te geven en dat klager daaraan heeft meegewerkt.

De vraag is vervolgens of het de directeur vrij stond om bezoeker E. de toegang te ontzeggen voor een termijn van zes maanden. De beroepscommissie is van oordeel dat dit de directeur niet vrij stond en overweegt daartoe het volgende.

In 2006 is de maximumtermijn van ontzegging van bezoek met het oog op de belangen bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw verlengd van drie maanden tot twaalf maanden. In de toelichting op de nota van wijziging staat onder meer het volgende
geschreven (zakelijk weergegeven):

“(...) Voorgesteld wordt aan de belangen (genoemd in art. 36 lid 4 Pbw) toe te voegen het belang van de bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid. Contacten van gedetineerden met derden moeten kunnen worden geweigerd met het oog op dit
belang (...)”
En:
“(...) Indien bijvoorbeeld een gedetineerde is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf is het ontoelaatbaar dat hij via geestverwante bezoekers een boodschap van radicalisering en het niet aanvaarden van Nederlandse fundamentele waarden en normen
blijft verspreiden, terwijl er geen aanwijzingen behoeven te zijn dat door het weigeren van bezoek ook strafbare feiten kunnen worden voorkomen (...)”
En:
“(...) Voorgesteld wordt de maximale termijn (van ontzegging/beroepscommissie) te verhogen tot 12 maanden. De reden hiervoor ligt in het verlengde van het voorgaande. M.b.t. bepaalde gedetineerden kan worden vastgesteld dat bepaalde contacten voor
langere
tijd onwenselijk worden geacht. In dat geval is er geen noodzaak om iedere drie maanden te bekijken of een bepaald persoon als bezoeker aan de gedetineerde kan worden toegelaten. Te denken valt aan het hiervoor genoemde voorbeeld van de gedetineerde
veroordeelde ter zake van een terroristisch misdrijf. Ook valt te denken aan gevallen waarin de gedetineerde die veroordeeld is vanwege bijvoorbeeld een zedenmisdrijf contact zou willen opnemen met een of meer slachtoffers.(...)”
En:
“(...) In een ministeriële regeling zal nader worden aangegeven in welke gevallen bezoek van een bepaald persoon voor de maximale termijn kan worden geweigerd. In de meeste gevallen zal het toepassen van de maximale termijn niet nodig zijn en kan worden
volstaan met de bestaande termijn van drie maanden (onderstreping beroepscommissie) (...)”

Die ministeriële regeling is de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen. Artikel 6 van de Regeling luidt onder meer:

“(...) De beslissing tot het weigeren van bezoek voor de maximumtermijn van twaalf maanden als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de wet alsmede de beslissing tot het weigeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken voor de
maximumtermijn van twaalf maanden als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de wet is slechts aan de orde indien het gaat om:
a. een gedetineerde die wordt verdacht van een terroristisch misdrijf;
b. een gedetineerde die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld voor het begaan van een terroristisch misdrijf;
c. een gedetineerde waarbij de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven een weigering voor een zo lang mogelijke termijn vergt(...)”

De toelichting bij art. 6 van de Regeling vermeldt onder meer:

“(...) Dit artikel laat onverlet de mogelijkheid van de directeur om over te gaan tot meerdere weigeringen van kortere duur die tezamen twaalf maanden omvatten. Onderhavig artikel is dan niet van toepassing. De directeur maakt in die gevallen periodiek
een nieuwe afweging, waartegen toetsing door de beklagrechter open staat (..)”.

Uit de hiervoor geciteerde toelichting bij de nota van wijziging en uit artikel 6 van de Regeling leidt de beroepscommissie af dat de mogelijkheid om bezoekers de toegang tot de inrichting te ontzeggen voor een langere duur dan drie maanden (de
voorheen
geldende maximumtermijn) slechts bedoeld is voor de gevallen als omschreven in artikel 6 van de Regeling. In de overige gevallen dient een termijn van drie maanden als maximumtermijn te worden gehanteerd. De beroepscommissie overweegt in het licht van
het voorgaande, dat het, gezien het zwaarwegende belang van gedetineerden om bezoek te kunnen ontvangen, ook in de rede ligt om, buiten de specifieke gevallen als bedoeld in artikel 6 van de Regeling, periodiek (na afloop van de termijn van de
ontzegging van maximaal drie maanden) te toetsen of de inbreuk op het bezoekrecht op de voet van artikel 38, derde lid, van de Pbw nog noodzakelijk is. Bij een langere termijn van ontzegging van bezoek dan drie maanden wordt hieraan afbreuk gedaan.

In de onderhavige zaak is geen sprake van een geval als bedoeld in artikel 6 van de Regeling en had de directeur daarom niet mogen beslissen tot ontzegging van de toegang aan bezoeker E. voor een periode van zes maanden.

Nu de directeur in redelijkheid de beslissing bezoeker E. de toegang tot de inrichting te ontzeggen heeft kunnen nemen, maar de duur van deze ontzegging de termijn van drie maanden niet had mogen overschrijden, zal de beroepscommissie de uitspraak van
de beklagcommissie vernietigen en doen wat de beklagcommissie had behoren te doen. Dit leidt tot na te melden beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daarbij het beklag tegen de bezoekontzegging gegrond is verklaard en is beslist over de tegemoetkoming en verklaart dit beklag ongegrond
behoudens voor zover de beslissing van de directeur inhoudt een ontzegging van de toegang aan bezoeker E. voor een periode langer dan drie maanden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 26 september 2011

secretaris voorzitter

Naar boven