Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2263/GA, 15 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:15-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2263/GA

betreft: [klager] datum: 15 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van 7 juli 2011 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman mr. C.A. Lucardie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van € 50,-.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is op 14 januari 2011 veroordeeld en zijn einddatum van detentie is voorlopig vastgesteld op 16 juli 2011. Klager heeft nog een openstaande strafzaak, waarvan vooralsnog geen zittingsdatum bekend is. Navraag bij de rechtbank leverde op dat niet
bekend was of de zitting nog tijdens klagers huidige detentie plaats zou vinden. Om die reden is het verzoek om algemeen verlof afgewezen. De openstaande strafzaak betreft een tenlastelegging van primair diefstal en subsidiair opzetheling. Voor die
feiten kan een gevangenisstraf van maximaal vier jaar worden opgelegd. Indien de zitting plaats zou vinden tijdens klagers huidige detentie is de kans zeer aannemelijk dat zijn einddatum zal opschuiven. Omdat de einddatum van klagers detentie nog niet
vast staat, is er geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Klager is overigens inmiddels gedagvaard en deze zaken zullen op de zitting van de politierechter worden behandeld. Indien de beroepscommissie mocht menen dat het beklag gegrond
dient te worden verklaard, is de directeur van mening dat er geen aanleiding is om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen omdat de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig is genomen.

Door en namens klager is daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is aangevoerd dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog niet was gedagvaard en dat er toen ook nog geen zittingsdatum bekend was. De
omstandigheid dat er tegen klager een strafzaak open stond had daarom niet tot een afwijzing mogen leiden. Dat geldt temeer nu door de inrichting bij de rechtbank expliciet navraag is gedaan met betrekking tot die strafzaak en daarover toen geen
zekerheid kon worden gegeven. Inmiddels is er een dagvaarding uitgegaan en zal klagers strafzaak worden behandeld na het moment van klagers invrijheidstelling. De redenering van de directeur omtrent het verloop van klagers strafzaak gaat niet op. De
directeur mag daarover geen oordeel vellen, dat is voorbehouden aan de strafrechter. De stelling van de directeur, dat door een afdoening tijdens klagers detentie de einddatum van die detentie zou worden verschoven is speculatief en onzorgvuldig.
Overigens wordt betwijfeld dat het niet vaststaan van de einddatum van klagers detentie redengevend kan zijn voor het ontbreken van vertrouwen of het zich voordoen van een grotere kans op onttrekking aan detentie. Klager is van mening dat de
beklagcommissie het beklag op goede gronden gegrond heeft verklaard. Hij is overigens van mening dat een hoger tegemoetkoming op zijn plaats zou zijn. Klager is van mening dat ook de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in
aanmerking komen. De tegemoetkoming zou daarom € 175,= moeten bedragen.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing, de vaststelling van de tegemoetkoming daaronder begrepen, leiden dan die van de beklagcommissie. Het
beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Voor zover namens klager in beroep is verzocht om toekenning van een hogere tegemoetkoming dan toegekend door de beklagcommissie, geldt enerzijds dat door of namens klager geen beroep is ingesteld tegen de onderhavige uitspraak van de beklagcommissie.
Klager kan daarom in zoverre niet worden ontvangen in dat beroep. Anderzijds geldt nog dat als grond voor die hogere tegemoetkoming feitelijk om een veroordeling van de directeur in de proceskosten wordt verzocht. De Pbw kent een dergelijke
veroordeling
niet. Dat betekent dat, ook indien klager wel ontvankelijk zou worden geacht, dit niet zou kunnen leiden tot het toekennen van een hogere tegemoetkoming dan vastgesteld door de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart klager niet ontvankelijk in zijn verzoek om een hogere tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 september 2011

secretaris voorzitter

Naar boven