Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1946/GM, 14 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1946/GM

betreft: [klager] datum: 14 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Detentiecentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 juni 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 augustus 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M.J. van Essen, [...] en [...], beiden medewerkers van de medische dienst bij voormeld
detentiecentrum en [...], medisch manager bij CUB gezondheidszorg.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 10 mei 2011, betreft het niet doorverwijzen naar een longarts maar het slechts verstrekken van medicatie ter onderdrukking van de klachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is het volgende aangevoerd. Omdat klager meedoet aan de ramadan, is hij niet in staat ter zitting te verschijnen. Klager wilde voor zijn klachten verwezen worden naar een longarts. Hij kreeg van de inrichtingsarts enkel medicatie
voorgeschreven ter onderdrukking van de klachten. Daarmee worden de klachten echter niet opgelost. Klager voelde zich machteloos omdat hij niet geholpen werd. Hem wordt niet de benodigde medicatie verstrekt. Na het indienen van de klacht bij de medisch
adviseur is klager overigens wel gezien door een longarts.

Namens de inrichtingsarts het volgende standpunt ingenomen.
Klager is gezien door de inrichtingsarts voor zijn klachten. De arts vond het niet noodzakelijk klager door te verwijzen. Na het indienen van de klacht heeft er wel nader onderzoek plaatsgevonden.

De medisch manager bij CUB Gezondheidszorg heeft – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
CUB gezondheidszorg stelt artsen ter beschikking aan (onder meer) penitentiaire inrichtingen, waaronder ook het detentiecentrum in Rotterdam. Het bedrijf zorgt ervoor dat er dagelijks een arts aanwezig is in het detentiecentrum. Deze artsen werken op
freelance basis. Het bedrijf zorgt ervoor dat steeds dezelfde artsen in het detentiecentrum werkzaam zijn. Ten aanzien van de klacht kan worden opgemerkt dat klager lijdt aan COPD en daarnaast rookt. De behandeling door de inrichtingsarts is conform de
daarvoor geldende richtlijnen geschied. Enige opmerking is dat de artsen kennelijk een conflict met klager hebben gehad over zijn rookgedrag en dat daarbij de opmerking is gemaakt dat klager niet langer welkom zou zijn met zijn klachten als hij bleef
roken. Dat had niet gemogen. De gedetineerde kan immers niet zelf een huisarts kiezen maar is aangewezen op de in de inrichting werkzame artsen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager met regelmaat is gezien door de medische dienst in verband met zijn (astmatische) klachten. De inrichtingsarts heeft klager voor die klachten niet verwezen naar een specialist maar behandeld door verstrekking
van medicatie. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht noch uit de door de inrichtingsarts verstrekte (medische) gegevens wordt aannemelijk dat er sprake was van een medische indicatie voor een andere wijze van behandelen van de klachten van
klager dan door de inrichtingsarts is gedaan. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm
neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. M.F. van Brederode - Zwart en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 september 2011

secretaris voorzitter

Naar boven