Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1980/GB, 6 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:06-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

.

nummer: 11/1980/GB

betreft: [klager] datum: 6 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 juni 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is in de gelegenheid gesteld om op 26 augustus 2011 door een lid van de Raad te worden gehoord. Klager heeft schriftelijk meegedeeld dat hij van die gelegenheid geen gebruik wenste te maken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 8 november 1999 gedetineerd. Op 21 december 2001 is hij ontvlucht. Op 12 mei 2007 is hij opnieuw aangehouden en geplaatst in de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) van de penitentiaire inrichtingen Vught. Op 1 juni 2007 is hij
geplaatst in de EBI. De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 18 januari 2010 de beslissing van de selectiefunctionaris van 19 oktober 2009, strekkende tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, vernietigd en opdracht gegeven tot het nemen van
een nieuwe beslissing. De selectiefunctionaris heeft op 12 februari 2010 beslist tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Klagers beroep 10/446/GB tegen deze laatste beslissing is op 25 mei 2010 ongegrond verklaard.
Op 24 juni 2011 is de thans in beroep aan de orde zijnde beslissing genomen.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Hij verblijft al ruim vier jaar in de EBI. Jarenlang hebben de selectiefunctionaris, het b.s.d. en de directeur van de EBI zich gefixeerd op hetzelfde GRIP-rapport, terwijl dit grotendeels achterhaald is.
Zijn zoon heeft grote psycho-sociale problemen en lijdt onder een onmenselijk gebrek aan fysiek contact met zijn vader. Psychologen, kinderartsen, maatschappelijk werk en zelfs een ziekenhuisopname zijn door de stress opgeroepen. De stelling dat
klagers
contacten met buiten prima zouden zijn, is niet juist.
Klager heeft op 27 mei 2011 door een geweldloze interventie het voornemen van M. B. om een medegedetineerde te doden, voorkomen. De EBI-directeur en het afdelingshoofd hebben hem hiervoor persoonlijk bedankt. Het redden van een leven is blijkbaar het
vermelden niet waard. De EBI-directeur en de p.i.w.’ers waren al maanden op de hoogte van M.B.’s voornemen om iemand te doden.
In de naïeve belevingswereld van de rapporteurs is het per abuis doorspoelen van veters met sopwater zeer ernstig. Door een p.i.w.’er is ontdekt dat een door hem zelf uitgedeeld laken gescheurd is.
In tegenstelling tot wat het GRIP beweerde, zijn er nooit explosieven of granaten aangetroffen. Klager is hiervan vrijgesproken. Hij is nooit veroordeeld voor een overval te Maastricht. Volgens het NFI zijn er nooit ‘TATP-explosieven’ gebruikt. Hij
heeft nooit mensen met pepperspray bespoten. Hij heeft nooit messen gestolen en is hiervan vrijgesproken. Zijn ontvluchting was geheel geweldloos.
Na drie en een half jaar ontdekte het ‘alerte’ EBI-personeel een deukje op een gesp. Hij heeft maar één muts. Gescheurde lakens worden met regelmaat verstrekt. Wanneer je geen puntenslijper krijgt, kan je hem ook niet kwijtraken.
Nooit is aangetoond dat klager organisatorische invulling aan ontvluchtingvoornemens heeft gegeven. Zijn ontvluchting was geheel geweldloos.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI van 9 juni 2011 is aangegeven dat klager op het moment van opmaken van het advies ongeveer vier jaar in de EBI verbleef. Klager is op 12 december 2001 ontsnapt uit p.i. De Schie. Deze
ontvluchting kende bijzonder veel media-aandacht. De reden hiervoor was onder meer dat hij veroordeeld is voor gewelddadige overvallen op verscheidene grenswisselkantoren. Zijn aanhouding in 1999 ging gepaard met een vuurgevecht in het openbaar,
waarbij
tientallen keren gericht op de politie werd geschoten. Klager wist jarenlang uit handen van justitie te blijven. In september 2006 was de politie dicht bij de aanhouding van klager, maar wist klager te ontkomen. Explosieven, wapens en extreem rechts
materiaal werden aangetroffen die gelinkt konden worden aan klager. Op basis van daarbij aangetroffen foto’s van de dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging en de gouden koets werd de aanhoudingsprioriteit verhoogd. Toen klager op 12 mei 2007
door
omstanders bij een winkeldiefstal werd aanhouden, heeft hij verscheidene mensen met pepperspray in het gelaat gespoten. Dit in combinatie met de samenvatting van het GRIP-rapport maakt duidelijk dat klager makkelijk de beschikking kan hebben over
wapens
en explosieven en ook niet zal schromen deze te gebruiken. Tevens heeft klager laten zien vluchtgevaarlijk te zijn en uit handen van justitie te kunnen blijven. Op 12 april 2010 is hem een gevangenisstraf van twaalf jaar opgelegd bovenop zijn huidige
straf. Zijn fictieve einddatum is thans 16 juni 2023. Klager heeft hoger beroep aangetekend.
Meegenomen is dat klager ook tijdens zijn verblijf in de EBI op zoek is naar mogelijkheden binnen het gebouw. Enige tijd geleden is er bij hem een puntenslijper verdwenen, waarvan het mesje nog altijd zoek is. Een beschadigde riem is hem afgenomen. Een
laken bleek aan twee kanten gescheurd. Klager zegt voorts dat hij de veters van zijn sportschoenen in het toilet heeft weggespoeld, hetgeen niet is te controleren. Geen enkel risico dient te worden genomen met klager. Een eventuele nieuwe ontvluchting
zou leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde alsmede grote maatschappelijke onrust.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bij schrijven van 14 juli 2011 het volgende - zakelijk weergegeven - bericht. De noodzaak tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is aan de orde geweest in de vergadering van de adviescommissie EBI van 16
juni
2011.
Uit de beschikbare informatie bleek onder meer dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Daarvoor wordt verwezen naar eerdere door de selectiefunctionaris gegeven informatie en de nog niet eerder aan de beroepscommissie overgelegde
brieven van 30 juli 2010 en 14 januari 2011.
Aanvullend wordt het volgende bericht ten aanzien van klagers verblijf in de EBI gedurende de periode vanaf 28 juli 2010. Op 3 oktober 2010 is tijdens celinspectie een laken gevonden dat aan beide kanten was afgescheurd. Klager gaf aan het laken
afgescheurd te hebben ontvangen. Besloten werd om klagers cel grondig te inspecteren. Daarbij werd aangetroffen een muts met daarin een riem gedraaid, terwijl bleek dat klager in zijn kast in de fitnessruimte nog een muts en een pet had. Op 16 december
2010 bleek tijdens een celinspectie dat de metalen gesp van klagers riem dusdanig was beschadigd dat deze beschadiging het gevolg is van oneigenlijk gebruik. In geval van misbruik zou sprake kunnen zijn van zeer ernstige risico’s voor de orde en de
veiligheid van het personeel in het bijzonder. Hiermee geconfronteerd leek klager zich betrapt te voelen. Gedurende deze periode verdween bovendien klagers van een mesje voorziene puntenslijper die tot op heden niet is teruggevonden. In april 2011
bleek
dat klager de veters van zijn sportschoenen door het toilet had gespoeld, hetgeen niet meer te controleren was.
Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar wegens zéér ernstige, gewelddadige delictplegingen, welke hebben geleid tot maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde. Er is sprake geweest van uitvoerige media-aandacht,
niet alleen ten aanzien van de gepleegde delicten, maar ook in verband met klagers ontvluchting op 12 oktober 2001. Klager is bovendien op 12 april 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. Hij heeft daartegen hoger beroep aangetekend.
Ook deze rechtszaak is in de media uitvoerig belicht. De laatstgenoemde veroordeling heeft betrekking op buitengewoon ernstige delictplegingen, dan wel de voorbereiding daarvan. Klager heeft aangetoond in staat te zijn óók organisatorisch invulling te
kunnen geven aan ontvluchtingvoornemens met hulp van derden, terwijl hij niet schroomt om buitengewoon grof geweld te gebruiken.
Bij een eventuele ontvluchting van klager zou sprake kunnen zijn van geweld, zeker indien dit van doorslaggevende betekenis zou kunnen zijn bij het welslagen van de poging tot ontvluchting. Daarbij is niet uit te sluiten dat sprake zou kunnen zijn van
een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en een zeer ernstig geschokte rechtsorde. Dit niet in de laatste plaats omdat de zeer ernstige (gewelds-)delicten dan wel de voorbereiding daarvan, waarvoor klager op 12 april 2010
is veroordeeld, betrekking hebben op de periode na klagers ontvluchting op 12 december 2001.
Klager heeft geweigerd om met de selectiefunctionaris te spreken.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. In artikel 26 van voornoemde Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4 Uit de nadere inlichtingen van de selectiefunctionaris komt naar voren dat klager op 12 april 2010 door de Rechtbank Rotterdam, nevenvestiging Den Haag, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaar. Die
gevangenisstraf is hem opgelegd ter zake van het plegen van – kortweg – de navolgende strafbare feiten:
1. voorbereiding van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
5. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
6. poging tot door bedreiging met geweld een ambtenaar dwingen tot het volvoeren van een ambtsverrichting, en
7. diefstal, gevolgd door geweld tegen personen.
Deze feiten zijn - aldus de bewezenverklaring van de rechtbank - gepleegd tussen 1 januari 2002 en 12 mei 2007. De beroepscommissie acht deze feiten van dien aard, dat deze, een en ander tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel leiden
dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Voorts is recent tijdens klagers verblijf in de
EBI door het personeel geconstateerd dat klagers van een mesje voorziene puntenslijper is verdwenen, een laken dat klager in zijn bezit had aan beide kanten was afgescheurd en dat de veters van zijn sportschoenen zijn verdwenen, hetgeen erop zou kunnen
duiden dat klager een ontvluchtingspoging overweegt.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, zowel valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. als in de daar bedoelde categorie b.
De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk
kan
worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 6 september 2011.

secretaris voorzitter

Naar boven