Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0446/GB, 25 mei 2010, beroep
Uitspraakdatum:25-05-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/446/GB

betreft: [klager] datum: 25 mei 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 februari 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager en zijn raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, zijn in de gelegenheid gesteld om op 26 maart 2010 door een lid van de Raad te worden gehoord. Klager noch zijn raadsvrouw hebben van die gelegenheid gebruik willen maken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 8 november 1999 gedetineerd. Op 21 december 2001 is hij ontvlucht. Op 12 mei 2007 is hij opnieuw aangehouden en geplaatst in de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) van de penitentiaire inrichtingen Vught. Op 1 juni 2007 is hij
geplaatst in de EBI. De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 18 januari 2010 de beslissing van de selectiefunctionaris van 19 oktober 2009, strekkende tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, vernietigd en opdracht gegeven tot het nemen van
een nieuwe beslissing. De selectiefunctionaris heeft op 12 februari 2010 de thans in beroep aan de orde zijnde beslissing genomen.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft de uitspraak van de beroepscommissie, waarbij klagers beroep tegen de EBI-verlenging gegrond is verklaard, genegeerd. Hij heeft opnieuw tot een verlenging van klagers verblijf in de EBI besloten. De selectiefunctionaris
heeft met betrekking tot de gronden voor de nieuwe verlenging geen nieuwe informatie verstrekt. Alle door de selectiefunctionaris aangevoerde gronden berusten op informatie die al bekend was voordat de beroepscommissie haar beslissing nam op 18 januari
2010. Dat geldt temeer nu de naar de Rechtbank te Den Haag verwezen strafzaak inhoudelijk gelijk is aan de zaak die eerder, in oktober 2009, aanhangig gemaakt was bij de Rechtbank te Rotterdam. Ook de grond dat klager in staat zou moeten worden geacht
om organisatorische invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens, waarbij hulp van derden en grof geweld niet wordt geschuwd, is niet verder onderbouwd. In de strafzaak tegen klager wordt hij door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) juist
gekenschetst als iemand die solitair optreedt. Klager is eenmaal eerder ontsnapt uit detentie. Daarbij is geen geweld gebruikt. Om dit vluchtgevaar te beteugelen zijn andere opties, gedacht kan worden aan plaatsing in een inrichting voor beperkt
gemeenschapsgeschikte gedetineerden. Daar kunnen alle beperkingen, als vermeld op de GVM-lijst worden toegepast.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI, welk voorstel is gedaan met betrekking tot de eerder door de beroepscommissie vernietigde beslissing om klagers verblijf in de EBI te verlengen, is aangegeven dat klager op het moment van
opmaken van het advies al bijna twee jaar in de EBI verbleef. Het meldpunt Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip) heeft aangegeven dat er sinds klagers verblijf in de EBI geen nieuwe ontwikkelingen of andere zaken naar voren zijn gekomen omtrent
klager. Wel loopt er nog een zaak tegen klager over het mogelijk bedreigen van politici en het vinden van materiaal omtrent de route van de gouden koets. Een mogelijke ontvluchting zou kunnen leiden tot een geschokte rechtsorde alsmede enige
maatschappelijke onrust. De directeur is van mening dat, alles overziende, nu het moment is aangebroken om over te gaan tot klagers uitplaatsing uit de EBI. Het is bij de directeur bekend dat klager in de lopende strafzaak een eis heeft gekregen van
twaalf jaar, waarbij hij mogelijk ook verdacht wordt van terroristische activiteiten. Het meldpunt Grip zal de selectiefunctionaris daarover nader informeren. Geadviseerd wordt om, indien besloten wordt klager uit de EBI te plaatsen, hem over te
plaatsen naar een inrichting voor beperkt gemeenschapsgeschikte gedetineerden.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 14 oktober 2009 in het kader van de eerder vernietigde selectiebeslissing heeft gesproken in verband met het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, heeft het volgende bericht.
Klager heeft aangegeven dat de eis in de tegen hem lopende strafzaak niets voorstelt. Het aangedragen bewijs zou uit gebakken lucht bestaan waarbij een aantal toevalligheden aan elkaar zijn gekoppeld. Klager verwacht veroordeeld te worden tot een
gevangenisstraf van maximaal twee jaar. Er zou bij de eis mogelijk sprake zijn van het misdrijf genoemd in het derde lid van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. Bij een veroordeling voor een dergelijk feit zou klager in aanmerking komen voor
plaatsing op de ‘terroristenafdeling’. Klager zou in dat geval liever in de EBI willen blijven.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bij schrijven van 10 maart 2010 en van 14 april 2010 het volgende – zakelijk weergegeven – bericht. De noodzaak tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is aan de orde geweest in de vergadering van de
adviescommissie EBI van 11 februari 2010. Uit de beschikbare informatie bleek onder meer dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Daarvoor wordt verwezen naar eerdere door de selectiefunctionaris gegeven informatie. Hij is
veroordeeld
tot een gevangenisstraf van veertien jaar wegens zéér ernstige, gewelddadige delictplegingen, welke hebben geleid tot maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde. Ook is er sprake van nog tegen klager openstaande strafzaken. Er is
sprake
geweest van uitvoerige media-aandacht, niet alleen ten aanzien van de gepleegde delicten maar ook in verband met klagers ontvluchting op 12 oktober 2001. Klager is daarnaast recent geconfronteerd met een eis van twaalf jaar gevangenisstraf. Ook deze
eis
is in de media uitvoerig belicht. Het betreft hier de verdenking van buitengewoon ernstige delictplegingen, dan wel de voorbereiding daarvan. Het gaat om voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van explosies. Daarnaast wordt hem verweten dat
hij vele personen heeft bedreigd middels kogels en (nep)antraxbrieven. Deze zaak wordt, na verwijzing door de Rechtbank te Rotterdam, bij de Rechtbank te Den Haag vervolgd en zal daar gevoegd met een andere nog lopende strafzaak tegen klager worden
behandeld. Daarbij zal de eis, zoals eerder in Rotterdam geformuleerd, eerder hoger dan lager uitpakken. Mogelijk zal het OM dan ook een vordering doen tot gevangenneming van klager. Nadat het vonnis in de laatste strafzaak onherroepelijk is geworden,
zal het OM een vordering achterwege laten van VI voor de eerste strafzaak indienen.
Klager is bij de eerdere strafzaak twee weken voor de uitspraak in hoger beroep ontvlucht. Hij had toen kennelijk geen zin zijn veroordeling in detentie af te wachten. Klager verblijft thans volgens de selectiefunctionaris in een soortgelijke situatie.
Er is hier sprake van een anti-autoritaire man, die intellectueel begaafd is. Hij heeft lak aan autoriteiten, noemt ze niet alleen lagere levensvormen, maar behandelt ze in de voorkomende gevallen ook zo. Gewezen kan worden op klagers eerste
strafzaak.Toen heeft hij getracht aanhouding te voorkomen door zich schietend op de politie een weg naar buiten te banen. Klager kan, gelet op de ervaringen met pyrotechnische mengsel en ontploffingsstoffen (zoals TATP) en gelet op het feit dat over de
kennis beschikt om van die mengsels echte bommen te maken, als gevaarlijk worden aangemerkt. In de ogen van de selectiefunctionaris moet klager in staat worden geacht óók organisatorische invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens met hulp van
derden. Er zou bij een eventuele ontvluchting van klager door hem geweld kunnen worden gebruikt, zeker als dit van doorslaggevende betekenis zou kunnen zijn bij het welslagen van de ontsnappingspoging. In geval van ontvluchting zou er sprake zijn van
een onaanvaardbaar maatschappelijk risico en van een zeer ernstig geschokte rechtsorde. Dit niet in de laatste plaats omdat de feiten waarvoor hij thans wordt vervolgd, hebben plaatsgevonden na zijn ontvluchting op 12 december 2001. Gelet daarop is
(andermaal) besloten klagers verblijf in de EBI te verlengen. Klager is op 12 april 2010 in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. In artikel 26 van voornoemde Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4 Uit de nadere inlichtingen van de selectiefunctionaris komt naar voren dat klager op 12 april 2010 door de Rechtbank Rotterdam, nevenvestiging Den Haag, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaar. Die gevangenisstraf
is
hem opgelegd ter zake van het plegen van – kortweg – de navolgende strafbare feiten:
1. voorbereiding van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd;
5. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
6. poging tot door bedreiging met geweld een ambtenaar dwingen tot het volvoeren van een ambtsverrichting, en
7. diefstal, gevolgd door geweld tegen personen.
Deze feiten zijn – aldus de bewezenverklaring van de rechtbank – gepleegd tussen 1 januari 2002 en 12 mei 2007. De beroepscommissie acht deze feiten van dien aard, dat deze, een en ander tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel leiden
dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet
op het hiervoor overwogene, zowel valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. als in de daar bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in
strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 mei 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven