Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0757/GA, 23 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/757/GA

betreft: [klager] datum: 23 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 maart 2011 van de beklagcommissie bij de locatie de Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 augustus 2011, gehouden in de locatie Noordsingel Rotterdam, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, de hoogte van de loonvervangende financiële tegemoetkoming tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid van klager.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht.
Klager is gedurende drie jaar afdelingsschilder geweest en daarnaast zelfs reiniger. Anderen kregen een ander baantje omdat klager het schilderwerk in zijn eentje afkon, zo hard en goed werkte hij. Hij heeft zelfs andere afdelingen geschilderd. Klager
werkte zo’n zes á zeven uur per dag, zeven dagen per week. Klager laat aan de hand van zijn afschriften rekening-courant zien hoeveel hij verdiende. Op een bepaald moment ging klager vijf dagen werken, daardoor ging hij ook minder verdienen.
Het doet klager pijn dat men hem eerst zo graag wilde hebben en hem vervolgens van de ene op de andere dag ineens anders ging behandelen. Dit terwijl klager zelf altijd naar extra werk zocht om zijn goede kant te tonen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur weet zo niet hoeveel uur klager precies werkte en gedurende welke tijd klager dit werk heeft gedaan. De uren kunnen verschillen. Vast staat wel dat klager meer dan 20 uur werkte. Dat blijkt ook uit de afschriften rekening-courant, er mag
uit worden gegaan van de juistheid van de informatie daarop.
Klager is nimmer gedwongen meer dan 20 uur te werken. Er is binnen de inrichting een aantal populaire baantjes, afdelingschilder is er daar één van. Dergelijke baantjes geven de gedetineerde meer privileges en de gedetineerde verdient meer.
Er is een regeling die voorschrijft dat een gedetineerde bij ziekte 80% van het basisuurloon gerekend naar het minimale aantal werkuren krijgt.

3. De beoordeling
Het beklag houdt in dat klager, na gedurende drie jaar als afdelingsschilder te hebben gewerkt, toen hij arbeidsongeschikt werd wegens ziekte, geen 80% van het door hem voorheen daadwerkelijk verdiende loon heeft ontvangen, maar slecht 80% van het
basisuurloon, berekend naar 20 uur arbeid per week.

Vaststaat dat klager, voordat hij arbeidsongeschikt werd, met toestemming van de directeur, zonder dat hij daartoe op grond van de geldende regels in de inrichting verplicht was, meer uren werkte dan 20 uur per week. Ter zijde merkt de beroepscommissie
op dat van taakarbeid en taakloon in de strikte zin geen sprake was; in dat geval gaat het immers zoals volgt uit artikel 3, derde lid, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden (de Regeling) om een welomschreven taak, waarvan de directeur vooraf
beoordeelt in hoeveel uren die redelijkerwijze kan worden vervuld. Daarvan is hier kennelijk geen sprake geweest.

Artikel 5 van de Regeling voorziet in een loonvervangende financiële tegemoetkoming bij onvermijdbaar verzuim, waartoe arbeidsongeschiktheid gerekend moet worden. Het bepaalt in dit verband:
“De gedetineerde ontvangt een loonvervangende financiële tegemoetkoming voor ieder uur waarin het voor hem geldende dagprogramma in zaalarbeid of taakarbeid voorziet en voorzover hij niet aan zaalarbeid of taakarbeid heeft kunnen deelnemen als gevolg
van:
(...)
d. onvermijdbaar verzuim; de hoogte van de tegemoetkoming bedraagt 80% van het basisuurloon”.

De nota van toelichting op de Regeling houdt onder meer het volgende in:
“Voor het bepalen van de hoogte van de loonvervangende financiële tegemoetkomingen geldt dat deze gebaseerd zijn op een beloning per uur vermenigvuldigd met het aantal uren waarin niet gewerkt is terwijl het dagprogramma wel in arbeid voorzag.”
En:
“Gedetineerden hebben geld nodig om bijvoorbeeld telefoonkaarten en postzegels te kopen of artikelen uit de winkel zoals sigaretten of kranten. De kosten die de gedetineerde in een inrichting redelijkerwijs maakt vereisen dat hij over een minimumbedrag
per week kan beschikken. Uiteraard hebben gedetineerden die ongeschikt zijn om deel te nemen aan de arbeid ook onkosten in de inrichting. De garantie van het minimumbedrag waarover een gedetineerde moet kunnen beschikken geldt dan ook onverminderd voor
gedetineerden van wie de inrichtingsarts heeft vastgesteld dat zij vanwege lichamelijke of geestelijke omstandigheden niet in staat moeten worden geacht om arbeid te verrichten in de inrichting.”

Uit het voorgaande volgt dat bij arbeidsongeschiktheid de hoogte van de uitkering enerzijds wordt bepaald door (een percentage van) het basisuurloon en anderzijds door het aantal uren waarin het voor de betrokkene geldende dagprogramma in arbeid
voorziet.
Niet van belang is daarom het in deze zaak vaststaande feit dat klager meer werkte dan waartoe hij op grond van het voor hem geldende dagprogramma gehouden was. Toeslagen als bedoeld in artikel 4 van de Regeling worden ook niet in de berekening
betrokken (zoals wel het geval is bij de loonvervangende financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5, aanhef onder a, van de Regeling, te weten het geval dat met toestemming van de directeur aan basiseducatie of aan activiteiten in het kader van
een maatschappelijk integratieprogramma wordt deelgenomen).

Gelet op het hiervoor overwogene verenigt de beroepscommissie zich met het oordeel van de beklagcommissie dat klager in aanmerking komt voor 80% van het reguliere weekloon, dat wil zeggen 80% van het basisuurloon, vermenigvuldigd met 20. Het beroep
zal
daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 23 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven