Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0172/GV, 6 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/172/GV

betreft: [klager] datum: 6 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 18 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 9 januari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
De inrichting heeft hem een verlofdatum opgegeven. Hij wist niet dat er een termijn van zes maanden tussen het harddrugsgebruik en de verlofaanvraag moest zitten, anders had hij deze verlofaanvraag nooit ingediend. Klagers vorigeverlofaanvraag is om dezelfde reden afgewezen. Dit kan niet. Nu is hij onnodig een aanvraag kwijt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Binnen de penitentiaire inrichtingen wordt een zogenaamd drugsontmoedigingsbeleid toegepast, dat ook consequenties heeft voor het toekennen van algemeen verlof. In geval van drugsgebruik worden termijnen gehanteerd waarbinnen verlofniet wordt toegestaan. Vanaf de datum waarop middels een urinecontrole drugsgebruik is aangetoond, geldt een termijn van drie maanden in het geval van softdrugs en een termijn van zes maanden in het geval van harddrugs. De Ministeris gebleken dat klager in de halfopen inrichting Bankenbosch te Veenhuizen positief heeft gescoord op harddrugs bij een urinecontrole op 13 augustus 2001. Klager is toen overgeplaatst naar een gesloten setting. Het openbaarministerie adviseerde op grond hiervan wederom negatief. De Minister heeft geen vertrouwen in een goed verloop van een verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht is aangegeven dat op grond van het positieve functioneren van klager vertrouwen bestaat in een goed verloop van het verlof en een tijdige terugkeer van hem naar de inrichting.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam blijft bij het standpunt dat klager nog niet in aanmerking kan komen voor verlof, vanwege het feit dat hij in de periode van 16 tot 30 augustus 2001 wegensharddrugsgebruik in afzondering is geplaatst.
Bij de politie Rotterdam-Rijnmond bestaat geen bezwaar.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek terzake van doodslag, mishandeling meermalen gepleegd, bedreiging en wederspannigheid. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 november 2002.Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis van elf dagen te ondergaan.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen van 2 juni 1999, nummer 726428/98/DJI, bepaalt in artikel 2, tweede lid, dat het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen een contra-indicatie vormt voor een (over)plaatsing inhet kader van de detentiefasering en de toekenning van verlof of strafonderbreking.
In het door de Minister vastgestelde drugsontmoedigingsbeleid zijn nadere indicaties opgenomen voor het verlenen van onder meer algemeen verlof. In het licht hiervan levert de uitslag d.d. 15 augustus 2001 van de bij klager gehoudenurinecontrole een contra-indicatie op voor verlening van algemeen verlof voor een periode van zes maanden.

De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 6 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven