Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0691/GA en 11/0875/GA, 19 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:19-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/691/GA en 11/875/GA

betreft: [klager] datum: 19 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 17 februari 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 juli 2011, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [A], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught namens directeur [B]. Omdat de beroepscommissie zich onvoldoende ingelicht achtte is de
directeur verzocht er voor zorg te dragen om een aantal vragen door het afdelingshoofd de heer [C] te doen beantwoorden. Op 1 augustus 2011 is een schriftelijke reactie van de heer [C] ontvangen die ter kennisneming naar klager is gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraken van de beklagrechter
De beklagen betreffen:
-11/691/GA het feit dat klager geen tekst en uitleg krijgt van de directeur over de weigering om brieven van hem te versturen;
-11/875/GA het weigeren van communicatie (persberichten) naar media/pers zonder opgave van redenen.

De beklagrechter heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft eind november 2010 tien brieven willen versturen waaronder twee naar [D.] Die brieven zijn een maand lang achtergehouden. Pas op 24 of 27 december 2010 kreeg klager de brieven terug van de heer [C], het afdelingshoofd. Klager kreeg te
horen
dat geweigerd werd om de brieven te sturen omdat ze aan een journalist waren gericht. Dat is niet waar. [D] is een psycholoog die werkzaam is in de burgerluchtvaart. Klager heeft één brief in de fouillering gedaan en heeft de andere negen alsnog op de
post gedaan op
31 december 2010. Die brieven moeten op 3 januari 2011 op de postkamer zijn geweest. Die brieven zijn verdwenen en volgens klager zijn ze gestolen. Klager zag dit al aankomen en daarom heeft hij de brief aan de VARA voor de zekerheid in de fouillering
gedaan, zodat er bewijs is. Directeur [B] heeft nooit met klager gepraat. Eind oktober/begin november toen hij voor de eerste keer brieven wilde versturen zijn er afspraken gemaakt die op papier zijn gezet. Die afspraken zijn in december 2010 door de
inrichting geschonden. Klager kan de beroepscommissie een kopie van de brief aan de VARA verschaffen, omdat hij deze, toen hij naar het PBC werd overgeplaatst uit zijn fouillering heeft gekregen. Politie en justitie vertellen onwaarheden in de media en
daar hebben klager en zijn familie last van. Klager wordt hierdoor benadeeld in zijn proces. Klager heeft na januari 2011 geen brieven meer naar de pers gestuurd. De meeste brieven die hij verstuurt komen aan.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het verhaal van klager loopt deels gelijk aan dat van de directeur. Het afdelingshoofd, de heer [C], is met klager in gesprek gegaan over de brieven. Er is daarbij niet gezegd dat ze niet verstuurd mogen worden, klager heeft de brieven op één na
teruggenomen. De gang van zaken is doorgaans dat brieven naar een apart bureau Integriteit & Veiligheid gaan waar ze worden gelezen. Als er opmerkingen zijn gaan de brieven terug naar de afdeling om te bespreken met de gedetineerde. De directeur heeft
er geen verklaring voor dat er tussen het verzenden van de brieven van klager en het teruggeven daarvan een periode van een maand zit. In het gesprek met de gedetineerde worden adviezen gegeven over de juiste wijze van versturen bijvoorbeeld als er een
tekening van het gebouw tussen zit. Dat betreft andere zaken dan brieven aan de pers. Aangezien het betreffende afdelingshoofd, de heer [C] niet in de inrichting aanwezig is om vragen van de beroepscommissie te beantwoorden, zal de directeur er voor
zorg dragen dat er een schriftelijke reactie komt over de gang van zaken met betrekking tot klagers brieven.

De heer [C] heeft schriftelijk het volgende meegedeeld.
Hij heeft klager bezocht en hem uitgelegd dat de brieven die hij had aangeboden voor verzending niet zouden worden verstuurd. De brieven waren namelijk (in)direct gericht aan de media en hier diende klager de juiste procedure voor te volgen. Klager had
toen twee keuzes:
-alsnog verzenden van de brieven. De brieven zouden dan worden teruggegeven aan het afdelingshoofd, deze zouden worden opgeborgen in de fouillering van klager en er zou dan een beschikking worden opgemaakt;
-klager gaat akkoord met de weigering en neemt de brieven terug.
Klager heeft negen brieven teruggenomen, omdat hij deze op zijn kamer wilde houden. De brief aan de VARA heeft hij opnieuw aangeboden. Die brief is toen in zijn fouillering opgeborgen en klager heeft daar een beschikking van ontvangen. Dat wilde klager
zelf zodat hij in beklag kon gaan.
Er zijn geen brieven tegengehouden die niet aan de media waren gericht. Er is discussie ontstaan over een brief die was gericht aan een persoon die een website beheert die zeer anti koningshuis is. Het risico was groot dat de brief op die website zou
worden gepubliceerd en deze is daarom behandeld als een brief gericht aan de media.
De brieven van klager die worden vermist zijn niet bij het afdelingshoofd aangeboden via de postkamer. De postkamer heeft geen brieven gericht aan de media meer ontvangen.
Waarschijnlijk door een samenloop van omstandigheden zijn de door klager in aangeboden brieven onnodig lang onderweg geweest. Klager heeft gelijk als hij zegt dat dat te lang heeft geduurd.

3. De beoordeling
Volgens de uitspraken van de beklagrechter gaat het bij de beoordeling om op 12 november 2010 (klachtnummer 2010/1253) en op 4 januari 2011 (klachtnummer 2011/46) ontvangen klaagschriften waarin klager zich beklaagt over het zonder opgave van redenen
niet versturen van zijn brieven door de directeur van de inrichting. Dit betekent in ieder geval voor de uitspraak inzake klachtnummer 2010/1253 dat deze niet in stand kan blijven, omdat de beklagrechter daarin mede de schriftelijke weigering van de
verzending van een brief d.d. 24 december 2010 aan de VARA heeft beoordeeld terwijl het op 12 november 2010 ontvangen klaagschrift geen betrekking heeft op die weigering. De uitspraak van de beklagrechter zal daarom in zoverre worden vernietigd en de
beroepscommissie zal het beklag zoals dat is verwoord in het klaagschrift van 4 november 2010 beoordelen. Zij zal daarbij de klaagschriften van 30 en 31 december 2010 (klachtnummer 2011/46) betrekken nu die zien op gelijksoortige klachten.

Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en ontvangen. Artikel 36, tweede lid, van de
Pbw bepaalt dat de directeur bevoegd is enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Verder is de directeur op grond van artikel
36, derde lid, van de Pbw bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor gedetineerden toezicht uit te oefenen. Dit toezicht kan omvatten het kopiëren van brieven of andere poststukken. Van de wijze van uitoefenen
van toezicht wordt aan de gedetineerden van tevoren mededeling gedaan. Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw kan de directeur de verzending of uitreiking van bepaalde brieven weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een aantal
nader
genoemde belangen.
Artikel 58, tweede lid onder a, van de Pbw bepaalt dat de directeur de gedetineerde een schriftelijke mededeling omtrent deze weigering geeft.
Artikel 40 van de Pbw geeft regels omtrent een verzoek van een gedetineerde voor het voeren van een gesprek met de media.

De beroepscommissie is van oordeel dat, behoudens ten aanzien van de – voormelde – voor de VARA bestemde brief, ten aanzien van de brieven van klager niet is gehandeld conform hetgeen in de wet is bepaald. Er is immers geen formele beslissing tot
weigering van verzending van de brieven genomen en deze zijn aan klager teruggegeven. In dit verband merkt de beroepscommissie op dat zij niet aannemelijk acht dat de negen niet ter verzending aangeboden brieven vrijwillig door klager zijn
teruggenomen,
zoals in de brief van de heer [C] wordt gesuggereerd. Onduidelijk is daarbij waarom er een periode van om en nabij een maand zit tussen het ter versturing aanbieden van de brieven in november 2010 en het teruggeven van die brieven eind december 2010.
De
beroepen zullen gelet op het voorgaande gegrond worden verklaard, de uitspraken van de beklagrechter zullen worden vernietigd en de klachten zullen alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie is van oordeel dat sprake ia ven een zodanige
schending van klagers belangen dat er termen aanwezig zijn voor het toekennen van een tegemoetkoming van €100,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagrechter en verklaart de beklagen alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.M. van Kalmthout en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 19 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven