Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1171/GA, 18 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1171/GA

betreft: [klager] datum: 18 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.G. Ouwejan, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 april 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Wolvenplein te Utrecht.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juli 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.G. Ouwejan, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde
locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande (een zelfgefabriceerd mes) in de verblijfsruimte.

De beklagrechter heeft het beklag op formele gronden gegrond verklaard en daarbij bepaald dat klager geen financiële tegemoetkoming krijgt toegekend.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is tijdens de kerstdagen van 2010 overgeplaatst naar een andere afdeling in verband met de voor die afdeling geldende bezoekdagen. Twee of drie weken later kreeg klager opeens een oproep om zich te melden bij de gesprekskamer. Klager ging terug
naar de afdeling en moest daar enkele minuten wachten. Vervolgens werd klager door een aantal bewaarders en de directeur opgehaald voor de gesprekskamer. Klager werd echter rechtstreeks naar de afzonderingsafdeling overgebracht. Daar aangekomen haalde
de directeur twee scheermesjes uit een enveloppe en gaf aan klager te kennen dat hij de onderhavige disciplinaire straf opgelegd kreeg. Klager gaf tegenover de directeur aan dat de celdeuren tijdens het douchen niet afgesloten mochten worden.
Vervolgens
vertrok de directeur. Toen het personeel de maaltijd kwam brengen heeft klager aangegeven dat hij niet wilde eten tot het moment dat hij terug mocht gaan naar zijn eigen cel. Vervolgens gaf een medewerker te kennen dat klager toch moest eten. De dag
daarna kwamen een medewerker van de medische dienst en de directeur bij klager. Hem werd toen medegedeeld dat er cameratoezicht zou worden toegepast. Klager gaf toen aan dat hij eten zou blijven weigeren en dat hij niet schuldig was aan hetgeen hem
verweten werd. Klager heeft tot de volgende vrijdag cameratoezicht gehad. Het voorwerp dat tot deze straf heeft geleid was een soort mes, dat van die scheermesjes gemaakt was. Klager had dat mesje niet eerder gezien of aangeraakt. Het is, zo heeft
klager begrepen, gevonden boven op een kast. Die kast is twee meter en twintig centimeter hoog. De bovenkant van die kast wordt niet dagelijks gecontroleerd door het personeel. Klager heeft overigens eerder onenigheid gehad met het personeelslid dat
later het mes heeft aangetroffen. Klager is van mening dat hij niet door de directeur is gehoord. Hem zijn een aantal zaken medegedeeld maar er is niet naar hem geluisterd. Klager had de indruk dat de beslissing van de directeur al vast stond.
Overigens
is diezelfde dag bij een andere gedetineerde ook een scheermesje aangetroffen. Klager kan niet verklaren waarom iemand anders dat mes op zijn kast zou hebben gelegd. Klager heeft het niet gedaan. Een aantal bewaarders heeft tegenover klager aangegeven
dat zij niet kunnen geloven dat klager dat mes had.
Binnen de inrichting bestond kennelijk de mogelijkheid om een dergelijk mes te vervaardigen. Klager is heel stellig in zijn standpunt dat een ander dit moet hebben gedaan. Het verslag is overigens niet aan klager aangezegd. Dit is door de directeur ook
niet weersproken. Klager is echter van mening dat in dit geval een formele gegrondverklaring onvoldoende is. Klager wenst ook een tegemoetkoming toegekend te krijgen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Als een geprepareerd mesje wordt aangetroffen bij een gedetineerde, moet er van de kant van de inrichting een reactie komen. Hier is immers sprake van een inbreuk op de orde en veiligheid. Klager is daarom direct overgebracht naar de strafcel en daar
is vervolgens met klager gesproken. Dat betekent dus ook dat klager toen gehoord is. Het mesje is door medewerkers aangetroffen bij een dagelijkse celinspectie. Daar is vervolgens verslag van opgemaakt. Dat verslag is inderdaad niet aangezegd. Indien
het mesje van een eerder daar verblijvende gedetineerde was geweest, was het bij een eerdere inspectie aangetroffen. Dat was niet het geval. Bij de dagelijkse inspectie van de cel wordt ook eigenlijk altijd bovenzijde van de kasten gecontroleerd. Als
klager pas een paar dagen in die verblijfsruimte zou hebben verbleven, dan zou de mogelijkheid dat een ander daar dat mes zou hebben gedeponeerd voor de directeur niet onaannemelijk zijn geweest. De directeur kan niet aangeven of de celdeuren tijdens
het douchen open of gesloten waren. Het beleid van de inrichting is dat de deur gesloten is tijdens het douchemoment. Klager is op 10 januari 2011 gehoord en hem is toen ook de disciplinaire straf medegedeeld.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat het beroep niet is gericht tegen de ongegrondverklaring van het beklag betreffende het aan klager opgelegde cameratoezicht voor drie dagen.

De beroepscommissie stelt vast dat het beroep niet enkel is gericht tegen de beslissing om aan klager géén tegemoetkoming toe te kennen, maar ook tegen de materiële ongegrondverklaring van het beklag betreffende een disciplinaire straf van vier dagen
opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande (een zelfgefabriceerd mes) in de verblijfsruimte.

Voldoende aannemelijk is dat het verslag van het aantreffen van de contrabande niet is aangezegd aan klager. Reeds om die reden dient het beklag gegrond te worden verklaard. Met betrekking tot het niet naleven van de hoorplicht van artikel 57 van de
Pbw
geldt dat vastgesteld kan worden dat klager weliswaar is gehoord, maar ook dat dit horen als gebrekkig dient te worden aangemerkt. Klager is direct overgebracht naar de strafcel en daar door de directeur gehoord. Dat wekt op zijn minst genomen – voor
klager – de schijn dat de directeur al een beslissing had genomen voordat klager door hem werd gehoord.
De beroepscommissie stelt voorts vast dat het overigens voldoende aannemelijk is geworden dat in klagers verblijfsruimte een zelfgefabriceerd mes is aangetroffen en dat eveneens aannemelijk is dat klager weet moet hebben gehad van de aanwezigheid
daarvan.

Naar het oordeel van de beroepscommissie zijn er in dit geval, anders dan de beklagrechter heeft overwogen, termen aanwezig een tegemoetkoming toe te kennen en wel ter grootte van
€ 20,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het in zoverre beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. dr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven