Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2360/GV, 1 september 2011, beroep
Uitspraakdatum:01-09-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2360/GV

betreft: [klager] datum: 1 september 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J. van Eenennaam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 juli 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht. De beslissing tot afwijzing is uitsluitend gebaseerd op (een) eerdere negatieve ervaring(-en) inzake verleend verlof. De selectiefunctionaris heeft bepaald dat plaatsing in een
inrichting met regimair verlof niet mogelijk zou zijn, omdat klager eerder niet van verloven zou zijn teruggekeerd. Daarom zou er geen vertrouwen zijn dat klager nu wel terug zou keren van verlof. Van de andere (positieve) adviezen wordt geen melding
gemaakt.
De afwijzing is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, onvoldoende zorgvuldig genomen en onredelijk en onbillijk. Bij een verzoek om verlof dient telkens een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de gedetineerde bij een goede en
tijdige terugkeer in de maatschappij en het belang van de samenleving. Klager heeft een belang om zich goed te kunnen voorbereiden op zijn aanstaande terugkeer in de samenleving. Hij wil zich voorbereiden op zijn resocialisatie. Dit geldt temeer nu
zijn
v.i.-datum al spoedig in zicht komt.
Het feit dat klager eerder niet is teruggekeerd van verlof, mag hem niet worden tegengeworpen, nu dat al langere tijd geleden is. Daarbij komt dat klager zijn leven heeft gebeterd en de politie en justitie in Denemarken dienstig is geweest door als
getuige op te treden. De detentieomstandigheden waren daardoor uitermate zwaar, voor zijn eigen veiligheid leefde hij in afzondering. Klagers vriendin heeft moeten vluchten uit haar woning. Klager, zijn vriendin en zijn familie werden bedreigd. Dit
alles heeft ertoe geleid dat klagers vriendin overspannen is en dat ondersteuning van klager zeer gewenst is. De bijgevoegde verklaring van de huisarts ondersteunt dit. Klager wil graag weer normaal met zijn vriendin om kunnen gaan en samen een aantal
problemen oplossen. Klager is niet eerder in de mogelijkheid geweest iets aan zijn resocialisatie te doen, deels wegens zijn plaatsing in afzondering en door de ongewenstverklaring door Denemarken. Klager heeft zelf contact opgenomen met Gevangeniszorg
Nederland en zich vrijwillig aangemeld. Hij zal na detentie geholpen worden met het zoeken naar woonruimte, een uitkering, etcetera. Er zijn derhalve resocialisatieperspectieven. Klager heeft er daarom alle belang bij verlof te krijgen en zich aan de
verlofbepalingen te houden. Voorts wijst klager erop dat hij zich, na vanuit Denemarken naar Nederland te zijn overgebracht, zelfstandig heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. De Deense ambtenaren die hem begeleidden, hebben niet gewacht tot
klager zich meldde. Hij heeft geen vluchtpoging ondernomen, terwijl dat wel had gekund. Alle adviezen omtrent klager zijn positief. Klager wenst te worden gehoord.
Klager beschikte tijdens eerdere verloven niet over een goed verlofadres. Inmiddels ligt dat anders, klager kan nu bij zijn schoonouders en vriendin verblijven. Klagers vrouw heeft medische problemen, waardoor klager zich verplicht voelt bij haar te
blijven. Bovendien wil hij aan zijn toekomst werken en bevindt hij zich in een TR-traject. Hij heeft dan ook geen reden om te vluchten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing, zakelijk weergegeven, als volgt toegelicht.
Klager heeft eerder aangetoond niet met aan hem toevertrouwde vrijheden om te kunnen gaan. Tijdens eerdere detenties in 2004, 2005 en 2007 is klager niet teruggekeerd van verlof. Gelet hierop is de selectiefunctionaris geneigd met enige scepsis te
reageren door te veronderstellen dat klager wel een heel eigen wijze heeft om zich voor te bereiden op de terugkeer. Het voorstel dat klager zich op gezette tijden zou moeten melden bij de politie, biedt geen enkele garantie dat klager zich niet
opnieuw
zal onttrekken aan detentie. Er is geen sprake van onredelijkheid en onbillijkheid wanneer eerdere ervaringen met verloven worden meegewogen bij het nemen van een beslissing. Het feit dat klager belang heeft bij een goede voorbereiding op de terugkeer
in de samenleving wordt niet ontkend. De invulling die klager hier zelf in het verleden aan heeft gegeven, brengt echter grote twijfel naar boven. Het feit dat dit al enige tijd geleden is, doet hier niet aan af. Het is een terugkerend geheel wat de
selectiefunctionaris niet zomaar naast zich neer kan leggen. Dat de inrichting positief adviseert, zegt niet zo veel. Tijdens eerdere aanvragen van klager is dat evenzeer zo geweest, anders was er niet eerder verlof verleend. Gelet op de ervaringen uit
het verleden en gelet op de tijd die klager nog te gaan heeft in detentie, is er op dit moment onvoldoende vertrouwen dat klager zich dit keer wel houdt aan de met hem gemaakte afspraken.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd, mits het verlof met een meldingsplicht gepaard gaat.
De politie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 46 maanden met aftrek. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 april 2012. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 22 dagen en 7 dagen gijzeling op grond van de
Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Vast is komen te staan dat klager zich in het verleden driemaal tijdens een verlof heeft onttrokken aan detentie, namelijk in 2004, 2005 en 2007. Klagers huidige detentie duurt nog minimaal tot 15 april 2012. De beroepscommissie is van oordeel dat
klagers detentieverleden in combinatie met de duur van de periode die klager nog in detentie door dient te brengen, een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de
beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 1 september 2011

secretaris voorzitter

Naar boven