Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2226/GA, 8 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2226/GA

betreft: [klager] datum: 8 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 10 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Demersluis te Amsterdam,

gericht tegen een uitspraak d.d. 30 november 2001 van de beklagcommissie bij het h.v.b. Demersluis, gegeven op een klacht van [klager], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 januari 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Pauw, en de heer [unit-directeur], unit-directeurvan het h.v.b. Demersluis.

Bij tussenuitspraak d.d. 4 februari 2002, 01/2226/GA, heeft de beroepscommissie de onderhavige zaak aangehouden en de directeur opgedragen nadere informatie te verschaffen in een verslag van de gang van zaken bij het overbrengen vanklager naar de strafcel. Op 20 februari 2002 heeft de beroepscommissie kennis genomen van een schrijven van de directeur waarbij een verklaring d.d. 9 augustus 2001 van de inrichtingsarts is gevoegd betreffende de verwonding aan dewenkbrauw van klager en een verslag d.d. 18 februari 2002 van de heer [...] betreffende voornoemde gang van zaken.
De stukken zijn ter kennisneming naar klager en zijn raadsman gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voorzover in beroep aan de orde, het gebruik van disproportioneel geweld bij het overbrengen van klager naar de strafcel.

De beklagcommissie heeft het beklag op dit onderdeel gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik ben van mening dat de klacht niet-ontvankelijk is en daarom is geen nadere informatie gegeven. De reeds aanwezige informatie is duidelijk. Het betreft feitelijk handelen van de penitentiaire inrichtingswerkers (p.i.w.’ers). Hetgeweld is niet specifiek tegen de betreffende persoon gericht. Er is gehandeld conform de landelijke regeling betreffende de toepassing van geweld. Het is niet duidelijk hoeveel mensen bij het incident aanwezig zijn geweest. Datkunnen er 7, 8 of 9 zijn geweest. Iedereen komt daar heel snel naartoe gerend. Er is naar de directie geen melding gemaakt van het gebruik van buitensporig geweld door het personeel. In het kader van de beklagzaak is bij debetrokken leidinggevende navraag gedaan over de gang van zaken. Daaruit bleek dat niet meer geweld is gebruikt dan noodzakelijk. Klager heeft zich verzet, hij is in de lift klemgezet. Daar waren meerdere p.i.w.’ers bij aanwezig. Deverwondingen bij klager waren niet zodanig dat doorzending naar de arts nodig was. Ik maak bezwaar tegen het laten opmaken van een rapportage door de bij de overbrenging van klager betrokken leidinggevende, omdat dit het vertrouwenin het personeel schaadt. Maar als de beroepscommissie hier op staat, zal ik hiervoor zorgdragen.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft genoeg tijd gehad om nadere inlichtingen te verschaffen, ook op herhaaldelijk verzoek van de beklagcommissie. Hetgeen de directeur thans naar voren brengt, onder meer over het klemzetten van klager in de lift,wordt voor het eerst gezegd. Eerder hield de directeur een puur formeel juridisch verweer. Klager is steeds consistent geweest in zijn verhaal. Zijn raadsvrouw heeft bloed op zijn shirt gezien. De klacht van klager is gegrond en ikverzoek de beroepscommissie om hem een tegemoetkoming toe te kennen, ook gelet op de weigering van de directie tot het verschaffen van nadere informatie.

Klager heeft nog het volgende aangevoerd. Ik werd gehaald want ik moest naar het politiebureau toe. Ik heb nog snel de koffie uit mijn kop gedronken en mijn schoenen gepakt. De p.i.w.’er had intussen de deur dichtgedaan. Toen dedeur weer open ging kwamen zes mannen en een vrouw mijn cel binnenstormen. Omdat ik in beperkingen zat vormde ik kennelijk meteen al een risico voor het personeel. Ik ben geboeid en meegesleurd naar de lift. In de lift ben ikgetrapt en geslagen en werd mijn hoofd tegen de metalen wand geduwd. Hierdoor heb ik verwondingen opgelopen en ben ik gaan bloeden. Ik heb mij niet verzet en ik heb zelf niet gevochten, dat kon ook niet met boeien om. Ik ben meteennaar de isolatiecel gebracht.

Het, naar aanleiding van het verzoek van de beroepscommissie om nadere informatie, ontvangen verslag d.d. 18 februari 2002, vermeldt het volgende.
Klager is door drie personeelsleden uit zijn cel gehaald en geboeid. Tijdens het overbrengen naar de lift bleef hij zich fysiek verzetten en uitte hij daarbij ernstige bedreigingen richting het personeel. In de lift is hij klemgezetin de rechterhoek om zijn bewegingsvrijheid te beperken, daarna is hij overgebracht naar de isolatiecel. In de isolatiecel is klager door drie personeelsleden ontdaan van zijn kleren en de handboeien. Hij bleef zich hierbijverzetten. Tevens werd geconstateerd dat hij een kleine wond boven zijn rechteroog had, waar later door de medische dienst naar is gekeken.
In de verklaring van 9 augustus 2001 meldt de arts het volgende. Klager is door een verpleegkundige van de medische dienst Demersluis gezien. Deze stelde een miniscuul wondje en een onderhuids hematoom op de rechter wenkbrauw vast.Het werd niet noodzakelijk geacht dat dit verder door een arts zou worden beoordeeld.
Van de kant van klager en zijn raadsman is op deze nadere informatie niet gereageerd.

3. De beoordeling
Voor wat betreft de vraag of geweld dat is toegepast bij overbrenging naar de strafcel beklagwaardig is, is de volgende passage in de Memorie van toelichting bij de Penitentiaire beginselenwet van belang (onder het kopje 20Beklagrecht): „Veelvuldig komt het voor dat ter uitvoering van een beslissing tot plaatsing van een gedetineerde in een straf- of afzonderingscel geweld moet worden gebruikt. De beslissing tot plaatsing omvat – al of nietuitdrukkelijk – dan de uitvoering daarvan met alle gepaste middelen. Nu de wijze van uitvoering een onlosmakelijk deel uitmaakt van de beslissing, staat ook hiertegen beklag open.“ Gelet hierop staat buiten elke twijfel dat hetbeklag ontvankelijk is en van de directeur kan worden gevergd dat hij desgevraagd nadere inlichtingen geeft omtrent een voorval als het onderhavige. Het valt te betreuren dat zulks ten overstaan van de beklagcommissie niet isgeschied, maar dit gebrek is hersteld nu de directeur alsnog nadere inlichtingen heeft gegeven.

De beroepscommissie stelt vast dat ten aanzien van klager, bij het overbrengen vanuit zijn cel naar de strafcel, geweld is gebruikt. Dit geweld is, gelet op de stukken, hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en voornoemd verslag,naar haar oordeel niet disproportioneel geweest. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal op dit onderdeel worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 8 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven