nummer: 11/1196/GA
betreft: [klager] datum: 18 augustus 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Nieuwersluis,
gericht tegen een uitspraak van 13 april 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klaagster,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juli 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. J.I. Echteld, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij
voormelde
locatie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing om klaagster niet langer het baantje van afdelingsreinigster te gunnen.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en daarbij bepaald dat de directeur klaagster alsnog voor een periode van zes weken dient aan te stellen als afdelingsreinigster dan wel
haar
andere stressverlagende arbeid dient aan te bieden.
2. De standpunten van de directeur en klaagster
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Primair is de directeur van mening dat klaagster te laat beklag heeft ingediend en dus niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar beklag. Weliswaar voert klaagster aan dat zij niet op de hoogte zou zijn van de beklagtermijn ,maar een en
ander is in de huisregels duidelijk aangegeven. Zij erkent overigens in het klaagschrift dat zij feitelijk te laat is met indienen. De Pbw stelt niet de eis van het afgeven van een schriftelijke mededeling in een geval als het onderhavige.
Reden om klaagster niet langer afdelingsreinigster te laten zijn was dat zij in eerste aanleg tot levenslang was veroordeeld. Indien de huidige veroordeling, een tijdelijke gevangenisstraf, bij de inrichting bekend zou zijn geweest, was een en ander
anders gelopen. Inmiddels fungeert zij weer als afdelingsreinigster. In de inrichting worden de te verlenen vrijheden en eventuele baantjes besproken in het zogenaamde Multidisciplinair Detentieoverleg (MDO). Klaagster was in eerste instantie als
afdelingsreinigster aangesteld met een proeftijd. Het MDO heeft vervolgens een en ander getoetst en de directeur geadviseerd. Daarop heeft de directeur klaagsters aanstelling beëindigd. Inmiddels weet het personeel dat een veroordeling tot een
levenslange gevangenisstraf een contra-indicatie is voor (onder meer) het baantje van afdelingsreinigster.
In de ogen van de directeur is de beklagcommissie te ver gegaan met haar oordeel. Klaagster mocht overigens wel naar de reguliere arbeid. De directeur is ervan overtuigd dat niet iedereen wist dat klaagster levenslang had. Door klaagster van haar
baantje af te halen is een en ander destijds gecorrigeerd.
Klaagsters raadsvrouw legt een pleitnota over en voert het woord overeenkomstig de inhoud van die pleitnota. Voorts is door en namens klaagster nog het volgende naar voren gebracht.
Klaagster is in hoger beroep veroordeeld tot een tijdelijke gevangenisstraf. Zij was in eerste instantie door het afdelingshoofd benaderd met de vraag of zij afdelingsreinigster wilde worden. Klaagster stemde in met dat voorstel. Verder is haar geen
toelichting gegeven over de eisen om dat baantje te kunnen vervullen. De medewerkers wisten overigens dat klaagster in eerste instantie tot een levenslange gevangenisstraf was veroordeeld. Haar is nooit medegedeeld dat er sprake zou zijn van een
proeftijd. Bij haar is door de medewerkers het vertrouwen gewekt dat zij het baantje van afdelingsreinigster zou mogen uitoefenen en vervolgens wordt haar dat baantje weer afgenomen. Klaagster heeft bij de beklagcommissie niet om een tegemoetkoming
verzocht. Het ging haar bij haar beklag met name erom om weer aan de slag te kunnen als afdelingsreinigster. Klaagster is van mening dat er thans wel aanleiding bestaat voor een tegemoetkoming.
3. De beoordeling
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de beklagcommissie op goede gronden beslist dat klaagster, hoewel op zich de beklagtermijn was verstreken, ontvankelijk was is haar beklag omdat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Hetgeen in beroep door de directeur daaromtrent is aangevoerd, kan daarom in zoverre niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het betreffende verweer van de directeur wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van dat beklag geldt het volgende.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is het enkele feit dat een gedetineerde is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf onvoldoende aanleiding om die gedetineerde niet als afdelingsreiniger te laten fungeren. Nu de directeur, toen hem bleek
dat klaagster als reinigster was aangesteld, zijn beslissing klaagster haar baan te ontnemen, uitsluitend gebaseerd heeft op het feit dat klaagster (destijds nog) tot een levenslange gevangenisstraf was veroordeeld, heeft de beklagcommissie terecht
geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur wegens een rechtens onjuiste dan wel gebrekkige motivering dient te worden vernietigd. Nu ter zitting van de beroepscommissie gebleken is dat klaagster inmiddels wederom als afdelingsreinigster is
aangesteld, zal de beroepscommissie er vanaf zien de directeur op te dragen een nieuwe beslissing, met inachtneming van hetgeen hiervóór is overwogen, te nemen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden
bevestigd, met aanvulling van gronden.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie nog op dat het gegeven dat de directeur er niet voor heeft zorggedragen dat het destijds door hem – overigens rechtens onjuiste – gehanteerde selectiecriterium bij degene(n) die haar aanvankelijk als
afdelingsreinigster aanstelde(n) niet bekend was, eveneens als onzorgvuldig handelen van de directeur dient te worden aangemerkt.
Waar door en namens klaagster is verzocht om het alsnog toekennen van een financiële tegemoetkoming, wordt aan dat verzoek voorbij gegaan nu door of namens klaagster geen beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 augustus 2011
secretaris voorzitter