Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1144/GA, 17 augustus 2011, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1144/GA

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. van der Goot, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 april 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 juli 2011, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. van der Goot, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen betreffen:
- de verlenging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel en observatie door middel van een camera voor de duur van 14 dagen ingaande 27 januari 2011 en eindigend op 10 februari 2011;
- de verlenging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel en observatie door middel van een camera voor de duur van 14 dagen ingaande (zo begrijpt de beroepscommissie) 9 februari 2011 en eindigend op 23 februari 2011.

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht aan de hand van op schrift gestelde pleitaantekeningen. De volgende argumenten zijn naar voren gebracht:
- op de schriftelijke mededeling van 10 februari 2011 staat een ingangsdatum van 9 januari 2011 vermeld;
- de verlengingsbeslissingen zijn, gelet op de in artikel 23 van de Pbw genoemde gronden, ondeugdelijk en onvoldoende gemotiveerd;
- klager betwist suïcidale uitlatingen te hebben gedaan en stelt geen suïcidale gedachten te hebben;
- klager werd en wordt niet dagelijks door een gedragsdeskundige bezocht;
- er blijkt niet dat voorafgaande aan de oplegging van de maatregel van afzondering in combinatie met cameratoezicht advies is ingewonnen bij een gedragsdeskundige;
- klager stelt van psychiater M. te hebben gehoord dat deze de directeur zou hebben geadviseerd het cameratoezicht op te heffen;
- de beslissing is in strijd met de wet genomen omdat niet de directeur, die op grond van de wet beslissingsbevoegd is, maar feitelijk de Staatssecretaris en de directeur gevangeniswezen hebben beslist tot handhaving van de maatregel;
- de beslissing is disproportioneel nu klager al vanaf begin december 2010 in afzondering en onder cameratoezicht verbleef.

Klager heeft hier het volgende aan toegevoegd.
Met betrekking tot het argument dat klager zich suïcidaal zou hebben uitgelaten, geeft klager aan dat het de vierde dag na zijn aanhouding betrof en dat hij zich down voelde. Wat betreft het snijden met een mes geeft klager aan alleen maar te hebben
willen voelen hoe scherp het mes was.
Klager geeft een toelichting op de verlichting van de afzondering die de directeur hem op enig moment heeft aangeboden. Het ging om sport, muziekles, een aantal uren op een gewone cel die klager ter beschikking stond en een half uur verblijf op de
afdeling om koffie te drinken en een krant te lezen. Klager heeft meegedaan aan de muziekles. Aan de sport heeft hij eenmaal meegedaan, daarna ging dat niet meer door vanwege tekort aan personeel. Klager heeft geen gebruikgemaakt van de gewone cel. Dat
leek hem niet zinvol omdat er sprake van was dat hij zou worden overgeplaatst. Van het half uur verblijf op de afdeling bleef niet veel tijd over omdat klager zich eerst moest omkleden. Hij droeg een scheurhemd in de afzonderingscel.
De directeur heeft klager gesproken voorafgaand aan de oplegging van de ordemaatregelen maar dat gesprek had meer het karakter van het doen van een mededeling dan van overleg. Klager kon wel reageren, maar de directeur ging helemaal niet op de
argumenten van klager in. Klager heeft ook een keer een vervanger van de directeur gesproken en die werd kwaad. Klager heeft toen maar besloten om niets meer te zeggen.
Klager heeft op een gegeven moment psychiater M. gesproken over het cameratoezicht. Wat de psychiater betrof kon dat er wel af. Klager vroeg of de directeur dit ook wist en de psychiater zei toen dat hij dat al een maand eerder aan de directeur had
medegedeeld. De directeur heeft het cameratoezicht dus doorgezet ondanks het advies van de psychiater.

Namens klager is nog aangevoerd dat de beperkingen op 18 februari 2011 zijn opgeheven. Daarna kwam het aanbod van de directeur tot individuele activiteiten uit de afzondering en was een aangeklede cel ook mogelijk.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur laat een beschikking opmaken na het horen en er is dus geen sprake van voorgeprinte beslissingen. De ingangsdatum van 9 januari 2011 is een verschrijving en moet 9 februari 2011 zijn.
Klager is eind december 2010 naar Vught overgeplaatst. Hij bleek, door factoren van buitenaf, niet langer hanteerbaar in het huis van bewaring Havenstraat te Amsterdam. Er was sprake van een schriftelijke overdracht vanuit Amsterdam. Klager is in
afzondering met cameratoezicht geplaatst vanwege door hem gedane uitlatingen en snijden met een mesje, hetgeen wees op mogelijke su?cidaliteit. De directeur heeft vanaf het begin gesproken met klager en hem de beslissingen uitgelegd. In de gesprekken
met klager heeft klager aangegeven niet te weten wat hem boven het hoofd hangt in verband met zijn strafproces. Klager heeft wel degelijk uitlatingen gedaan die wijzen op suïcidale gedachten. Het advies van de psychiater en de psycholoog is steeds
geweest om het cameratoezicht te handhaven.
In de eerste periode sprak psychiater M. wekelijks met klager en de psycholoog regelmatig. Dat is niet dagelijks en verder indien nodig.
Later was sprake van stabilisatie van de situatie en zijn de beperkingen aangepast. Klager kon worden overgeplaatst naar een aangeklede separeercel en hij mocht beschikken over een radio. Er gold nog steeds een strikte restrictie voor het verkrijgen
van
informatie over zijn strafzaak. Vanaf 2 februari 2011 heeft de directeur klager in beperkte mate individuele activiteiten aangeboden. Klager heeft hiervan geen gebruikgemaakt. Er is steeds mondeling contact geweest met de psychiater en de psycholoog.
Op
een gegeven moment was er geen su?cidegevaar meer en luidde het advies dat de camera eraf kon. Klager kon toen wat de directeur betreft ook worden overgeplaatst naar unit 6, een zedenafdeling. Die afdeling zat echter vol en er is niet voor gekozen om
iemand anders over te plaatsen om plek te maken voor klager. Daarom heeft die overplaatsing in maart 2011 plaatsgevonden en niet al in februari. De directeur heeft de afzondering van klager in afwachting van zijn overplaatsing verlicht en hem een
aantal
momenten op de afdeling aangeboden. De directeur benadrukt dat steeds sprake is geweest van beslissingen van de directeur en dat er voor hem geen dilemma bestond tussen zijn opvatting en die uit Den Haag. Hij heeft ongeveer drie tot vier keer overleg
met het hoofdkantoor gehad over de gang van zaken. Er zijn wel aanwijzingen gegeven maar zijn beslissingen zouden zonder die aanwijzingen niet anders zijn geweest. De directeur wijst wat dit betreft ook op het frequente contact met de psychiater en de
psycholoog. Verder heeft meegespeeld dat klager in het begin intensief werd verhoord in zijn strafzaak en zo’n drie tot vier keer per week naar Amsterdam werd overgebracht. Er werd dan steeds aangekeken hoe hij daarvan terugkwam.

3. De beoordeling
De verlengingsbeslissingen zijn, gelet op de schriftelijke mededelingen, opgelegd op grond van de artikelen 23/24 en 24a van de Pbw.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid. De hier relevante gronden zijn:
a. indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is;
b. indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.
Het derde lid van artikel 24 bepaalt dat de directeur de afzondering bedoeld in het eerste lid, op de grond van artikel 23, eerste lid onder a of b telkens voor ten hoogste twee weken kan verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak
tot afzondering nog bestaat.

Op grond van artikel 24a, eerste lid, van de Pbw kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, bepalen dat de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en
nacht
door middel van een camera wordt geobserveerd.
Het tweede lid van artikel 24a bepaalt dat de directeur, alvorens hij hiertoe beslist, het advies van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts inwint, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het
advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.

De beroepscommissie stelt voorop dat, indien en voor zover in deze zaak sprake is van een meer of minder expliciete opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid dan wel van het hoofdkantoor van de Dienst Justitiële Inrichtingen te Den Haag
aan de directeur om klager in afzondering en onder cameraobservatie te houden zodat hem ten behoeve van de strafzaak niets overkomt, met een dergelijke opdracht wordt miskend dat in de Pbw aan de directeur ten aanzien van maatregelen als hier aan de
orde een zelfstandige beslissingsbevoegdheid is toegekend waarbij de directeur zelfstandig een afweging dient te maken.

Ten aanzien van de verlengingsbeslissing ingaande 27 januari 2011 overweegt de beroepscommissie het volgende.
Gelet op de overdracht vanuit Amsterdam in december 2010 op grond waarvan kon worden aangenomen dat klager suïcidale gedachten had, de aan klager opgelegde beperkingen die nog onverkort van kracht waren en het advies van de psychiater en de psycholoog
aan de directeur tot handhaving van het cameratoezicht in verband met klagers gemoedstoestand, kan de beslissing van de directeur tot verlenging van de plaatsing in afzondering en de cameraobservatie bij afweging van alle in aanmerking komende belangen
niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Deze overweging gaat niet meer op ten aanzien van de verlengingsbeslissing ingaande
9 februari 2011. De beroepscommissie overweegt hierbij dat de beperkingen ten aanzien van klager in februari waren aangepast dan wel opgeheven. In de brief van de directeur van 16 februari 2011 is te lezen, hetgeen ter zitting door de directeur is
bevestigd, dat het toestandsbeeld van klager dermate was gestabiliseerd dat de afzondering op de afzonderingscel aangepast kon worden en dat klager in beperkte mate individuele activiteiten aangeboden konden worden sinds 2 februari 2011. Voorts kwam
klager in aanmerking voor een overplaatsing naar unit 6E, welke overplaatsing door plaatsgebrek eerst in maart 2011 is gerealiseerd. Bovendien blijkt dat psychiater M. op enig moment heeft aangegeven dat de cameraobservatie niet meer nodig was. Voor
zover dit advies van de psychiater niet door de directeur wordt onderschreven, wreekt zich hier de omstandigheid dat enige toetsbare rapportage van gedragsdeskundigen ontbreekt zodat de beroepscommissie zich geen beeld kan vormen over de ontwikkelingen
van klager met betrekking tot zijn gemoedstoestand en het verloop van zijn detentie. Aan dit oordeel kan een expliciete opdracht vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid dan wel vanuit het hoofdkantoor van de Dienst Justitiële Inrichtingen te
Den Haag aan de directeur om klager in afzondering en onder cameraobservatie te houden zodat hem ten behoeve van de strafzaak niets overkomt niets afdoen. Een dergelijke opdracht miskent de in de Pbw aan de directeur toegekende beslissingsbevoegdheid.
Het beroep zal derhalve ten aanzien van deze beslissing gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en aan klager zal een tegemoetkoming van na te noemen hoogte worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de verlengingsbeslissing ingaande 27 januari 2011 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de verlengingsbeslissing ingaande 9 februari 2011 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 140,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.M. van Kalmthout en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 17 augustus 2011

secretaris voorzitter

Naar boven